Voorouders van Otta Mechtelt Lemminck(s) echtgenote van
Joannes Hendrik Bouweriks alias Bourik

 

Het verhaal over de Nederlandse familie BOUWERIKS en de zijtak BOURIK - of wellicht andersom - begint halverwege de achttiende eeuw, als onze stamouders Joannes Hendrik Bouwerik alias Bourik en Otta Mechtelt LEMMINCK in het grensgebied - tussen het Gelderse ’s Heerenberg en Emmerik ('t huidige Duitse Emmerich, toen beslist geen buitenland en economisch en sociaal sterk verbonden met het graafschap Bergh en tevens de voornaamste marktplaats) - trouwen en kinderen krijgen, alvorens zij in Amsterdam komen wonen met hun complete gezin.  

Otta Mechtelt werd al eerder in Amsterdam genoemd, toen zij hier als 23-jarige wonende te s Heerenberg, op donderdag 24 december 1733 in ondertrouw ging met haar eerste man.

Deze koopman Jan Lenszen (in diverse spellingen) moet een stuk ouder geweest zijn, want hij had al in 1719 te Amsterdam voor 800 gulden een half huis en erf in de Batavierdwarsstraat De Getrouwe Herder uithangend gekocht, maar woonde toentertijd in het Land van Cleef. De andere helft van De Getrouwe Herderwas al sinds 1712 eigendom van ene Hendrik Lenszen, koopman in schaapsklederen, waarschijnlijk een oom of broer van Jan.

Getrouwd werd er op maandag 4 januari 1734 in beider woonplaats s Heerenberg, terwijl het Katholiek kerkelijk huwelijk plaats vond op zondag 17 januari 1734 in het Roomse schuilkerkje aldaar.
Otta Mechtelt en Jan kregen tussen 1734 en 1740 vier kinderen in Emmerik, die katholiek gedoopt werden te ’s Heerenberg.
Omstreeks 1746 is Otta Mechtelt als 35-jarige weduwe - met vier kinders in de leeftijd van 12, 10, 8 en 6 jaar - in de regio Rijn en IJssel hertrouwd met Joannes Hendrik Bouweriks - dan vermeldt als Johann Henrich Baudensen. Zij kregen samen nog eens vijf kinderen in Emmerik en ’s Heerenberg, alvorens het gezin zich omstreeks 1765 in de Amsterdamse Reestraat vestigde. Behalve drie (in leven zijnde) kinderen BOUWERIKS ook wel BOURIK (Anna Catharina, Barent en Hendrik) verhuisden ook twee van haar volwassen kinderen (Johanna Catharina en Matheus Christiaan LENSZEN) mee naar de hoofdstad.   

Elders gaan we in op het wel en wee van de nazaten Bouweriks en Bourik. Vooralsnog is de oudere familielijn in de Nederlands-Duitse grensstreek niet achterhaald.
Wel kunnen we nog minstens VIJF - en zelfs TIEN generaties terug in de tijd - de voorouders in kaart brengen van Stammoeder Otta Mechtelt. We beperken ons hier tot haar rechte lijn. 

Generatie 2 (ouders)

We keren daarvoor terug naar de regio Rijn en IJssel, alwaar Otta Mechtelt Lemminck(s) (ook genoemd Mechtildis Lemmens of Lemmings), gedoopt was op zondag 22 juni 1710 in Schenkenschans, dochter van Johan Lemminck 'de Jonge' en Otta Margritha van Groenen. Bij haar doop was o.a. als getuige aanwezig: Geertruijt Lemminck [grootmoeder moederszijde].
Overigens was het huwelijk van paps en mams niet zomaar tot stand gekomen, aldus het Register van Huwelijksdispensatiën Gelderland. 
Johan Lemming en Otto Margritha van Groenen staan daarin aangemerkt als ‘broeder en zusterskinderen’. De familieband was echter iets anders. Johan blijkt haar oom te zijn geweest en zijn verloofde, z’n nicht (dochter van vaders halfzus). Niettemin kregen zij op 14 dec.1702 toestemming om te trouwen. Johan was toen 32 jaar oud en Otto Margrieta telde 24 jaren.

“Op Kerstavond 1702 in Huwelijksche Ondertrouw opgenomen te Schenkenschanz bij Kleve, den Heer Johannes Lemming hare Koninklijke Majestaet tot Preusense Weil verodineerte Toll Ontfanger en Otta Margarietha Johanna van Groen, nagelaten JongeTochter van K. van Groen saliger, Jagermeister van S. Grafelijke Excellentie Graff van den Bergh”. Het RK kerkelijk huwelijk vond plaats op woensdag 17 januari 1703 in Zeddam (in een schuilkerkje), waarbij genoteerd werd dat Otto Margrieta een attestatie overgebracht had uit Doetinchem, alwaar zij toen woonde.

Het Oud Rechterlijk Archief (ORA) Landdrostambt Zutphen vertelt ons dat: Otto Margrieta op haar tweeëntwintigsste (02-08-1700) "zeggenschap had gekregen over een Huis, hof en boomgaard genaamd ‘den Visser’ en de ‘Kleijne en Groote Mereboghten’ in de buurtschap Dichteren, gelegen in het Richterambt Doetinchem" (vandaag de dag een wijk van Doetinchem).

In het jaar 1699 was "Juffr. Otto Margreta J. van Groenen verwikkelt in een Civiel procesdossier versus Elisabeth van Groenen" (vermoedelijk haar tante), omtrent een erfenis, aldus het Oud Rechterlijk Archief Landdrostambt Bergh. 
Anno 1701 was "Joffer Otto Margreta Johanna van Groenen opnieuw verwikkelt in een Civiel procesdossier te ’s Heerenberg, versus Elizabeth van Groenen en Francis Arnold van Schlaun".  

Zoals we in de Ondertrouwakte lezen was Johan Tol-ontvanger in dienst van de Pruisische Kroon. Ten tijde van zijn geboorte omstreeks 1670 was zijn vader Schepen van 't Duitse Duijsburg en opa van moeders kant: Johan Raab, Burgemeister aldaar. Hij was een zoon van Stephan (Stefen) Lemminck en Christina Maria Raab.
Tussen 1703 en 1711 schonk Otto Margrieta het leven aan ZEVEN kinderen Lemminck, allen Nederduits Gereformeerd gedoopt te Schenkenschans (Johann Christian, Johanna Gertrudis, Steffania, Anna Catharina, Christina Maria, Johannes Pancratius en Otta Mechtelt, de één na jongste).

In een Civiel Procesdossier uit 1706 wordt Johan Lemminck genoemd als 'Pruisisch Tollenaar te Lobith' (zijn vader Stefen, was sinds 1690 de Tol- en licentbeziender aldaar). Hij betaalde hiervoor licentiegeld aan Kleef (sinds 1701 Pruisisch ofwel Duits bezit, vandaar de toevoeging ‘Pruisisch’ Tollenaar). 
Na deze annexatie bleef het Nederlands overigens de officiële taal van bestuur, onderwijs en kerk. Pas in 1739 moest de correspondentie met Berlijn in het Hoogduits gevoerd worden.

De Tollenaar pachtte de Tol per jaar, voor een vast bedrag, tegen een variabel - maar vaak, zéér lucratief - inkomen. Twee jaar later treffen we Johan als Tollenaar van de St. Marie-Tol te Schenkenschans, waarvoor hij licentiegeld diende te betalen aan het Domkapittel van St. Marie te Utrecht. Op deze plek en in deze functie werd Johan, hetzelfde jaar in een Crimineel Procesdossier krankzinnig verklaard (mogelijk ‘aan de fles’). Desondanks zien we hem in 1710 toch weer vermeld als Tollenaar te Schenkenschans.


Het Duitse kerkdorp Schenkenschanz, gelegen aan de zuidzijde van de Rijn, behoort vandaag de dag tot Kleef, maar was toentertijd een vesting- en Tolplaats en was tijdens de Tachtigjarige Oorlog in bezit van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden gekomen. De vesting, in het strategisch belangrijke gebied rond de splitsing van Rijn en Waal, was de ’toegangspoort’ tot de Republiek en tevens ‘t beroemdste en zuidelijkste fort van het Staatse leger.

Tot 1711 was de fortificatie Schenkenschans nog per voet vanuit Lobith, via de Boterdijk bereikbaar. Door verandering in de loop van de Rijn werd de vesting feitelijk een eiland. In 1740 lieten de Staten van Holland de rivierlopen ter plekke nog eens nauwkeurig in kaart brengen. Nadat zij uiteindelijk in het eerste deel van de 18e eeuw door nieuwe veranderingen in de loop van Rijn helemaal haar strategische betekenis verloor, ontwikkelde de voormalige vesting zich tot een stil maar vriendelijk dorp, hoewel de St.Marie scheepvaart-Tol nog in gebruik bleef. In 1816, na het Congres van Wenen, werd Schenkenschans aan Pruisen gegeven en de vestingwerken afgebroken.

 



De familie LEMMINCK bezat - ruim een halve eeuw lang - minstens drie licenties tot de Tol- en stapelplaatsen langs de Rijn op het traject tussen Keulen en Rotterdam als ‘Tolbezitter’. Zoals bij Emmerik een Kleefs’ tol, genaamd de ’Hussische Toll’; bij Lobith; bij Schenkenschans en bij Arnhem één van de twee tollen: de ‘Grote Gelderse tol’ of ‘de IJsseloordse tol’. De laatste werden via de Rekenkamer van Gelre verpacht.

 

De familieleden waren - minstens net zo lang - vele malen verwikkeld in Civiele en Landdagprocessen - overigens ook met elkaar - waarbij het altijd om geldzaken ging.

 


Generatie 3 (grootouders)

 

Stephan (Stefen) Lemminck, alias van Vlassinghsen, oudste zoon van Christiaen (Kerst) Lemminck  ‘Schultus tot Seddam’ en Geertruijdt (Gerritjen) Kerckwijck. Hij is gedoopt op donderdag 12 mei 1633 in ’s Heerenberg. Vader als Kerst van Vlassinghsen, moeder als Gerretgen Kerckwiekse.

Stefen kreeg net als zijn broers een gedegen opleiding tot bestuurder. Hij zou studeren in Utrecht en Wesel en begon als 20-jarige op 8 november 1656 (samen met broer Thomas) aan de Universiteit van Duisburg een Rechtenstudie als: “Stephanus Lemminck, Herenbergensis, viginti annorum, iuris studiosus Utrecht en Wesel, Ultraiecto Duisburgum”.
 
In het jaar 1671 speelde er in het Landdrostambt Bergh een civiel-fiscaal proces tegen Stephan en (halfbroer) Isack Lemminck vanwege stroperij.
Dat er in de hogere kringen vaker binnen enkele families getrouwd werd, bewijst deze huwelijksdispensatie in dato 13 sept.1675 te ’s Heerenberg van halfbroer Isack Lemminck en Catharina Margareta Homoet Gasparsdr. als zijnde zusterskinderen. Haar vader was Richter tot Alphen.

Stefen trouwde, 36 jaar oud, op donderdag 16 mei 1669 in ’s Heerenberg met Christina Maria Raab, nadat zij op maandag 15 april 1669 in ondertrouw zijn gegaan. Christina was een dochter van Johan Raab, Burgemeester van Duisburg. Zij is begraven op vrijdag 23 augustus 1726 in Zevenaar.

In 1677 speelde in de Stad Duisburg een rechtzaak omtrent gesjoemel bij de verkiezing en aanstelling van Schepenen. Aanklager was onze Stefen Christiansz Lemminck, versus de zittende ‘Bürgermeister, Schöffen und Rat sowie Gemeindeleute der Stadt Duisburg’.
  
Sachverhalt des Falls: Streit um Schöffenwahl in Duisburg. Die Appellanten legen dar, daß in Duisburg der aus 16 Personen bestehende Magistrat in jedem Jahr in freier Wahl am 10. August (Laurentiustag) gewählt werde. Aus den Ratsmitgliedern würden dann am 8. September (Mariä Geburt) die zwölf Schöffen gewählt. Bei der Magistratswahl 1676 war der Appellat nicht wiedergewählt worden. Lemminck wandte sich an die klevische Regierung und erwirkte einen Befehl an den kurbrandenburgischen Schultheißen zu Duisburg, aufgrund dessen er, obwohl "ad scabinatum nicht eligibilis", zu einem Stadtschöffen angestellt wurde. Er bezog sich dabei auf das Recht des Landesfürsten, durch den Schultheißen einen Schöffen zu benennen. Die gewöhnliche Schöffenwahl in Duisburg fiel 1676 aus, weil einige Ratsmitglieder zum Landtag nach Kleve gereist waren, einige an der Ruhr erkrankt, die übrigen vor der Krankheit geflüchtet waren”.

Of Stefen z’n gelijk kreeg blijft duister. Hij zou, zoals gemeld, sinds 1690 (waarschijnlijk al eerder) de Tol- en licentbeziender van Lobith en Schenkenschans zijn, maar ook de vertrouwelijke positie van Kurfurstliche Brandenburgischen Preussens Toll Empfanger bekleden. Zo bewijst o.a. een civiel proces uit 1690, waarbij Steven Lemminck, Tol- en licentbeziender te Lobith verwikkelt is in een stevige ruzie met zijn vijf jaar jongere broer, Hans Hendrick Lemminck, schout te Zeddam.
 
Het lijkt voor de hand liggend dat Stefen zijn schoonzoon Johan Biesen, gehuwd in
1696 te Schenkenschans met z'n 25-jarige dochter Anna Elisabeth Lemminck (Lemming), een baan bezorgde als Tol licentmeister in Lobith en later tot ontvanger en Koninklijke Pruisische Licentie-meester op Schenkenschans.

Stefen was als 70-jarige grootvader op zondag 25 november 1703 te Schenkenschans nog aanwezig bij de doop van z'n oudste kleinzoon Johan Christiaan Lemminck. Vermoedelijk is hij kort daarna overleden.

 

 


Generatie 4 (overgrootouders)

 

 

De Regentenfamilie van Groenen
We verlaten de familie Lemminck en volgen de familie van echtgenote Otto Margritha van Groenen alias van Groen, die dus al een generatie eerder aan het bovengenoemde gezin gelieerd was. Otto Margrieta werd gedoopt op zondag 13 februari 1678 in de Hervormde kerk van Arnhem, als enige dochter van Pancratius van Groenen en eerdergenoemde Geertruijt Lemminck (dochter van Christiaen en Maria van Leijden, gedoopt op donderdag 30 augustus 1646 in ’s Heerenberg).
Geertruijt (1) trouwde, 17 jaar oud, op donderdag 15 november 1663 in ’s Heerenberg met Paulus van Limborgh, ongeveer 28 jaar oud. Hij is geboren omstreeks 1635 in Luik (Lüttich), zoon van Jacques, koopman op Luik. Hij is overleden vóór 1677, ten hoogste 42 jaar oud. Uit dit huwelijk minstens drie kinderen, o.a. geboren te Neder-Elten. 
Geertruijt (2) trouwde, ten hoogste 32 jaar oud, vóór 1678 met Pancratius van Groenen, ten hoogste 42 jaar oud.

Ook Geertruijt was net als haar vader en broers vele malen te ’s Heerenberg in Civiele procesdossiers verwikkeld, zoals in 1677 “Gertruidt Lemmincks wed. P. Limborgh versus Henrick Abelen (burgemeester) c.s.” en in 1683 Het gasthuis te Bergh versus de Wed. Limborgh. In 1690 deed zij zaken te Zevenaar en werd toen omschreven als Geertruid Lemminck genaamd van Groenen, weduwe van Paulus van Limborgh. Anno 1695 speelde een rechtszaak tussen de Graaf van Bergh versus Geertruid Lemminck, weduwe van jagermeester Pancratius Groenen. 
Deze
tweede echtgenoot (en vader van onze Otto Margrieta) Pancratius van Groenen, was geboren in 1638 te Kilder, in het kerspel Zeddam, maar opgegroeid te ’s Heerenberg als jongste in een rij van vijf, waaronder een meisjestweeling, zoon van Otto en Margaritha van Bohel.
Pancratius kreeg als zoon van de Rentmeester van Landdrostambt Bergh, net als zijn broer Willem een gedegen opleiding tot bestuurder. Hij ging naar het gymnasium in Deventer en studeerde als 24-jarige op 30 september 1661 af aan de Universiteit van Duisburg, als: “Pancratius a Groenen, Herenbergensis, veniens ex Daventriensi gymnasio, iuri operam daturus Ultraiecto Duisburgum".

Vervolgens werd hij al op jonge leeftijd Jagermeester van het ambt Bergh.
Behalve hoogste ambtenaar bij het jachtwezen, blijkt een Jagermeester in die periode ook een titel aan het adellijk hof. In 1686 wordt hij vermeld als Pancrais Groenen, Holtrichter van het Lengelerbos, eiser in een zogenaamd appèldossier voor het Hof van Gelre contra gedaagde (zijn zwager) Hans Hendrik Lemminck, Schout van Zeddam. De hier bedoelde appèlzaak was een geding, dat behandeld werd door het Hof in een gewoon stads-gerecht. Dus groot zullen de belangen toen niet geweest zijn (de inhoudelijke stukken zijn helaas niet bewaard gebleven). Het Lengelerbos ligt ten noordoosten van ‘s Heerenberg.
Zoals vermeld blijkt Pancratius in 1695 overleden. Echtgenote Geertruid Lemminck, wordt dan tevens genoemd in een Civiele zaak te Grave, als de weduwe van Pancratius Groenen, Jagermeester.

De Regentenfamilie (van) Groenen bekleedden eeuwenlang (tussen 1460 en 1781) belangrijke posities en worden zodoende veelvuldig genoemd worden in de Oud Rechterlijke Archieven, Landdagrecessen voor het Hof van Gelre en Zutphen en in de nog oudere stukken betreffende het Huis Bergh.

VIER generaties verder terug in de tijd belanden we dan bij Jorys van Groenen, ook wel ‘de bastaard’ Joris van Brederode genoemd, geboren in 1435 als natuurlijke zoon van kannunik Gijsbrecht van Brederode, telg uit de (hoog)adellijke familie uit Holland en onbekende moeder.

Jorys wordt vermeld als: Secretaris van Oswald graaf van Bergh (1460-1475); Commandant van Rotterdam (1479-1481); Slotvoogd van Vianen en Kastelein (rentmeester) van Batenstein (1481-1482); Hoeks Officier (1482-1489). 
Via zijn neef Jonker Frans van Brederode raakte onze Jorys verwikkeld in het eindspel van de Hoekse en Kabeljauwse twisten. En kwam daarbij op gruwelijke wijze om het leven. Jorys werd na z'n plundertochten in de omgeving van Schiedam gevangen genomen door Kabeljauwse troepen en op donderdag 9 juli 1489 te Delft onthoofd. Zijn hoofd werd vervolgens naar Schoonhoven gezonden en daar op een hoge staak boven de poort gespietst.

Kortom, voorouders om met gemengde gevoelens trots op te zijn, maar óók met een rauw randje en in totaal andere kringen dan dat de Amsterdamse nazaten BOUWERIKS en BOURIK hun 'gewone mensen leven' leefden. 

 

Toegevoegd in 2014, bijgewerkt 7 april 2016.