Leven tussen Koffie en Kaviaar


Louis Weilers - 
Een lichtend en hoopvol voorbeeld van energie, durf en pit (citaat Telegraaf)

We hebben 't niet over zomaar een kroegbaas... (citaat Amstelbrouwerij)
 

We schrijven Amsterdam zaterdag 11 november 1893 ‘des namiddags ten elf ure'
als het twaalfde kind van de 49-jarige Mr. Smid en Fabrikant in ijzerwaren Frans (Franciscus Nicolaas WEILERS) en en de 37-jarige Mientje (Wilhelmina Gerardina Donker) 'in het huis staande Czaar Peterstraat 122’  ter wereld komt. Bij de geboorteaangifte op maandag 14 november door vader en getuigen Frans Joh. Georg Herlé, smid en Petrus Keur, werkman, kreeg hij de naam Louis (roepnaam Lou). 

Dit jongste mannetje, vernoemd naar een aangetrouwde oom (man van vaders zus Petronel), scheelde meer dan negentien jaar met zijn oudste zus Marie (van de zeven zussen) en ruim twaalf jaar met zijn enige in leven zijnde broer Frans. Drie broertjes stierven vóórdat Louis werd geboren (Cornelis werd 6 jaar oud en de tweeling Willem en Hendrik respectievelijk één en twee maanden).

schilderij van Louis, naar foto (Ann Meloen - Weilers)

 

Het ouderlijk gezin onderscheidde hierdoor van meet af aan de vijf oudsten en de vier jongsten. Deze foto van vader, moeder en grote zus Marie dateert van 1877 en we zien duidelijk een gezin uit de hogere middenstand. Een ander familiekiekje dateert uit 1888 met Mien, Frans, Cato en Lise. De jongste vier (Corrie, Dien, Rika en Louis) werden pas tien jaar later gekiekt bij de firma Laddé op de Nieuwendijk.

Wijlen opa Heinrich Weilers was als jongeman vanuit het Duitse Bocholt naar Amsterdam gekomen en had daar al snel een eigen smederij annex kachelfabriekje en sleutelmakerij opgericht in de Vijzelstraat, hoek Reguliersdwarsstraat. Diens echtgenote kwam uit Haarlem.
Opa Cornelis Donker, zoon van een Amsterdamse Katoendrukkersknecht (later papier- en behangseldrukker), had zichzelf opgewerkt van hoedenmaker tot pettenfabrikant aan de Kromboomsloot en Raamgracht. Dankzij Defensie als grootste klant geraakte hij binnen één decennium zéér welgesteld. Dochter Mientje was als jongste dus in betrekkelijke weelde opgegroeid. Haar moeder was in de kraam van het achtste en levenloos geboren kindje gestorven, toen Mientje twee jaar oud was. Ze werd wees op haar 16e. Voogd werd haar ruim twaalf jaar oudere broer Jan Hendrik, opvolger van vader in de pettenfabriek. Toeziend voogden werden drie ooms, broers van vader, Gerrit, pettenfabrikant wonende Slijkstraat, Hermanus, zeilmaker wonende Schuttinggang, Jilles, behangseldrukker wonende Molensteeg en haar zwager Gerrit Chr. Fr. Brinkbok, machinist wonende Damstraat 280.

In Amsterdam had kleine Louis - behalve al die zussen en één broer - niet veel familie; van vaders kant was er nog één neef en drie achterneven, welke naar Zuid-Afrika emigreerden. Tante Petronel Philippeau - Weilers was jong weduwe geworden en werkte sindsdien als winkelierster in Dames- en Kinderhoeden aan de Kloveniersburgwal 127, hoek Staalstraat. Haar vier kinderen waren bij de geboorte van Louis al bijna volwassen.
De oudste broer van moeder was al jaren eerder naar Argentinië vertrokken en tante Betje Brinkbok - Donker (oudste zus van moeder) was hoeden- en pettenfabrikant cq winkelier aan de Prinsengracht. Drie oudere neven waren musici (hoboïst, pianist) met conservatoriumopleiding, evenals later Louis’ zus Dien (harpist) en achternicht Johanna (bassist). Kortom, ondernemende en creatieve geesten en beslist géén alledaagse familie.

Louis' vader geraakte (volgens familieherinnering) in juli 1895 gewond bij een brand en werd 65 dagen opgenomen in het Buitengasthuis. Het gezin woonde daarna tijdelijk aan de Kattenburgerkade 19, 1 hoog. Bij die brand waren ook dochtertjes Cato en Lise bijna gestikt door de rook. De kinderarts verklaarde over Liesje dat zij hierdoor altijd ietwat 'vreemd' zou blijven. Zo zette zij als ze ergens binnenkwam onmiddellijk alle klokken stil, waaraan iedereen gewend raakte.

In januari 1898 lag vader Frans opnieuw 23 dagen in het Buitengasthuis, maar genezen deed hij niet want vanaf 7 okt. datzelfde jaar werd hij weer opgenomen vanwege chronisch Gangreen aan zijn been, waaraan hij na 31 dagen aldaar overleed.
Kleine Louis - hier gekiekt in de loop van dat jaar - verloor dus als bijna 5-jarige z’n vader. Het ouderlijk gezin woonde sinds eind '95 in de Dapperbuurt, Johan Wagenaarstraat 15 / 2 hoog. Het brandkastenfabriekje annex smederij van vader was eronder gelegen. 

Moeder Mientje verhuisde vervolgens met haar negen in leven zijnde kinderen in vijf jaar tijd zeven maal, uit pure armoe kon zij de huur niet altijd betalen. Weduwepensioen bestond nog lang niet en zij was te trots om bij haar familie om hulp te vragen, temeer deze zó tegen haar huwelijk waren geweest.
Zij kwam immers van Hervormde huize en wijlen haar man was Rooms en bovendien een kind van een Duitse immigrant, dus bij voorbaat niet van gelijke stand! Overigens werden alleen de drie oudste kinderen Katholiek gedoopt en de andere negen Hervormd, waarna de familieruzie was bijgelegd.
Moeder Mientje pretendeerde via haar moeder Maria Brinkhorst (zelf een buitenechtelijke dochter van gelijknamige moeder, geboren te Utrecht) af te stammen van een verstoten lid van het adelijke geslacht Bronkhorst. Met alle fantastische verhalen erom heen natuurlijk!

Tot op heden hebben we verder niets meer over deze mysterieuze grootmama kunnen vinden. Wat op z’n minst gezegd wel merkwaardig is! Zij zou bevriend zijn gebleven met haar nicht, die aan het hof van Koningin Emma diende. Het verhaal gaat dat deze nicht, de meest geliefde en 'spirituele' hofdame iedere zomer in haar grote huis in Apeldoorn moest wonen. Koningin moeder Emma bracht deze maanden ook op het Loo door. Deze hofdame nodigde Maria Donker - Brinkhorst en haar kinderen vele zomers uit, om bij haar in Apeldoorn te komen logeren... 
Echter, Koningin moeder Emma had slechts twee inwonende hofdames, Freule Henriëtte van de Pol en Barones Elise van Ittersum die niemand te logeren konden vragen. Mogelijk lag de relatie bij de chaotische grootmeesteres Leopoldina van Hogendorp, die wel een huis bij het Loo bezat. Hiervan zijn echter tot op heden geen bewijzen voor gevonden. Aan het Koninklijk hof diende overigens wel een Jonkheer L. van Bronkhorst als ceremoniemeester...

De familienaam Brinkhorst blijkt wijd verspreid in Utrecht en Gelderland onder boeren en buitenlui. Hoewel in de geboorte akte van Maria de i in de naam Brinkhorst, vet overschreven was over de oorspronkelijke o… en kleinzoon Frans Weilers, zijn militaire jaren aanvankelijk als eervolle Gele Rijder mocht dienen, kleindochter Dina Weilers haar eerste grote harp cadeau kreeg van de jonge Koningin Wilhelmina en Koningin Juliana jarenlang dineerde in het restaurant van kleinzoon Louis… Wellicht toch ergens een kern van waarheid?

Terug naar Louis' vaderloze jeugdjaren.

Vanaf 19 oktober 1900 woonden zij één maand aan het Oude Kerksplein 54 huis. Het gebeurde toen overigens regelmatig dat ze zonder eten naar bed moesten. Desondanks hield moeder Mientje nog graag haar ‘stand’ op en stimuleerde zij haar kinderen om in het buitenland te gaan werken, ook al was dat dan geen ‘grand tour’. Ze leerden er in elk geval vreemde talen en het klonk wel deftig als je kon melden dat jouw kind in Berlijn, Rome, Zürich of Florence zat! 
Broer Frans was de eerste die als 17-jarige decoratie-schildersleerling naar Düsseldorf en achtereenvolgens naar het Zwitserse Zürich vertrok.

Thuis ging het hele huisraad op 16 november voor twee maanden naar de Goudsbloemstraat 39 in de Jordaan en volgens de Gezinskaart vanaf 18 januari 1901 voor twee jaar naar de Palmgracht 10 / 2 hoog. In werkelijkheid woonde het gezin echter al vóór ‘t najaar van 1901 - waarschijnlijk met steun van werkgever en minnaar (!) van oudste zus Marie - aan de Ruysdaelkade 49 / 2 hoog aldus een Krijgsraadveroordeling van brave broer Frans. 

schilderij van Frans ca.8 jaar, naar foto (Ann Meloen - Weilers)

Frans was, inmiddels terug uit Zwitserland, tijdens zijn Militaire dienstplicht als loteling ingedeeld bij het Tweede Regiment Huzaren in garnizoen te Haarlem. “Op 9 januari 1902 mankeerde hij op het avondappel. Hij werd op den late avond van 13 Januari ten huize van zijn moeder in perceel Ruijsdaelkade 49 aangehouden door twee hoofdagenten van politie, tevens onbezoldigde rijksveldwachters. Dit naar aanleiding van een ingekomen verzoek tot opsporing en aanhouding”. Wat was er aan de hand? 
Frans was met Oud en Nieuwjaar in Amsterdam bij moeder en had een schilderwerk aangenomen, hetwelk hij in vier en een halve dag zou kunnen afmaken. Hij kon geen officieel verlof aanvragen omdat hij met kwartierarrest gestraft was voor een eerdere kleine overtreding. Hij was desondanks toch gegaan en werd nog voor de voltooiing van het werk aangehouden. Het Proces verbaal meldt tevens “dat hij kostwinner zijner moeder is, die weduwe is en nog zes kinderen thuis heeft en hij toch acht gulden aan zijn moeder had kunnen afdragen”. Frans werd veroordeeld door de Criminele Krijgsraad tot militaire detentie van drie weken en overplaatsing naar de Veldartillerie!
Het verhaal ging in de doofpot, want zo’n politie inval was toch wel een grote schande voor moeder Mientje, die zó graag deftig wilde zijn. Ze verzon het verhaal over zijn promotie tot ’Gele Rijder’ als Huzaar in het Regiment der Rijdende Artillerie; een eervolle positie toentertijd. De ’Gele Rijders’ hadden ook een belangrijke ceremoniële taak tijdens officiële gebeurtenissen zoals staatsbezoeken en andere evenementen van het Koninklijk huis. Het voorval typeert de fantasie en kleinburgerlijkheid uit die tijd!

Nogmaals schande
Oudste dochters Marie, de kreupele Mien en zoon Frans waren financieel gezien, moeders steun en toeverlaat. Beide meisjes werkten toen als linnennaaister in het mondaine Hotel, Café, Restaurant 'Parkzicht' aan de Stadhouderskade 25 (het huidige Parkhotel), alwaar zij intern waren en Marie’s geliefde, Wilhelm Spengler, directeur was.
Ruim een jaar later ging weer het huisraad op de handkar, een paar blokken verder naar de Ruysdaelkade No.169 / 2 hoog. Na slechts 5 maanden verkasten ze opnieuw in dezelfde straat naar No.127 / 1 hoog en hier stond een bijna nog grotere schande het burgerlijke gezin te wachten. 
Marie was zwanger geraakt en beviel als resultaat van haar verhouding met de getrouwde (Duitse) Wilhelm, in augustus 1904 van een zoontje Willy. Het mannetje werd weliswaar naar hem vernoemd, maar kreeg nooit zijn achternaam. Hoewel dit te groot was voor de echte doofpot, werd ook dit verhaal geromantiseerd en kreeg zo een keurige wending. Het kostte Wilhelm overigens wel zijn uitstekende baan!

Terwijl de oudste kinderen hard werkten om al die monden te vullen, mochten en moesten de jongste zes naar de Ruysdaelschool, een stukje verder op de kade. De straat lag toen overigens nog aan de toenmalige stadsrand en na schooltijd speelden ze veel op straat. Bij de meisjes was het ‘bikkelen’ favoriet, terwijl kleine Lou, als echte kwajongen zich liever bezig hield met heel andere zaken, meestal kattenkwaad zoals belletje trekken of ruitje tikken!

De jongste drie zusjes kregen, ondanks het veelvuldig buiten spelen, ernstige ‘Engelse ziekte’, puur uit vitaminegebrek. Zij moesten een tijd lang beenbeugels dragen die 's nachts in één bed meestal verward in elkaar raakten

  

Cato ging in 1904 als linnennaaister naar een Duitse familie in Hannover. Gelukkig weer een mond minder te voeden. Op 16 juni 1905 verhuisde het gezin naar de Rustenburgerstraat 421 / 1 hoog. Twee jaar later (eind juni 1907) vertrokken ze naar de Sweelinckstraat 111 / 3 hoog, waar ze drie jaar woonden.

In 1908 vertrok Lise naar oudste zus Marie (zie bovenstaande foto), die inmiddels netjes getrouwd met haar Wilhelm (en twee zoontjes) in Den Haag 'op stand' woonde en Corrie ging
als huishoudster naar Leiden. Frans reisde opnieuw voor vier maanden studie naar Düsseldorf en trok daarna óók in bij zus Marie. De rust keerde enigszins terug in het gezin en waarschijnlijk ook in de huishoudportemonnee, want de werkende kinderen droegen allemaal hun deel bij in het levensonderhoud van moeder.               
In 1909 gingen dochters Mien en Rika het huis uit en woonden er nog maar drie kinderen thuis en waren de banden met moeders familie weer opperbest. Moeder Mientje werd toen herhaaldelijk uitgenodigd voor de concertvoorstellingen van haar neef Cor Brinkbok en het was daar, dat dochter Dien voor ‘t eerst een harp hoorde bespelen. Dat wilde zij ook! En dankzij alle steun van haar broers, zussen en neef Cor, kon zij aan haar dure muziekopleiding beginnen. Halverwege datzelfde jaar werd lieve Lise kinderjuffrouw in Berlijn bij een bekende van neef Cor. 

In 1912 verhuisde moeder Mientje met Dien en jongste Lou naar de Ruijsdaelstraat 124 / huis en ondanks het feit dat moeder bepaald niet welgesteld was, hield zij hier in de tijd van de harpstudie van dochter Dien, een wekelijkse salon, die druk bezocht werd door musici, kunstenaars en schilders. Eindelijk leefde ze weer het leven waar zij, in haar ogen, recht op had!

Middelste en Louis' lievelingszus Corrie (zie foto), kwam terug naar Amsterdam en werkte als buffetjuffrouw. Zij woonde zelfstandig in de Amstelstraat. Haar lief Piet Speet was chefkok in Hotel, restaurant 'Polen' in de Kalverstraat. Zij trouwden datzelfde jaar. Piet was een bekende van zwager Wilhelm, beiden hadden eerder in het chique Haagse Hotel des Indes gewerkt.
Het jonge paar vertrok op 25 mei 1912 vanuit Amsterdam aan boord van het schip Koning Willem I, naar Batavia. De hele familie had zich verzameld op de kade om hen uit te zwaaien en er werden heel wat zakdoeken nat gehuild. Het was een afscheid voor eeuwig, zij zouden elkaar nimmer weer zien, maar hielden via brieven en ansichtkaarten contact. Corrie en Piet werkten in Batavia in het beroemde restaurant Hellendoorn en zouden later als hoteliers een goed bestaan opbouwen in het Australische wintersport staatshotel Kosciusko in New South Wales.
De hele familie was zéér koningsgezind en zond elkaar jarenlang altijd de laatste portret-briefkaarten van de Koninklijke familie
. Brieven en foto’s werden door Corrie gekoesterd en zorgvuldig bewaard, waar we voor dit verhaal dankbaar gebruik maken!

In september 1913 zou zusje Rika hen achterna reizen via Soerabaja, maar had zo'n heimwee waardoor ze binnen 't jaar alweer terug was als inwonend assistent huishoudster bij zus Marie. 
 

We keren even terug naar 1907, het jaar dat onze 13-jarige Louis zijn werkzame leven begon. Met alleen het lagere school diploma op zak was er voor het tengere jongetje niet veel keus. Hij ging aan het werk als winkelbediende, maar hield dit niet lang vol! 

Piccolo in het Groot Badhuis te Zandvoort 

Nog geen half jaar later, op 14-jarige leeftijd (1908), begon Louis zijn carrière in de Horeca en werkte als piccolo in het Groot Badhuis te Zandvoort, waarschijnlijk op advies van zwager Wilhelm, eerder directeur van het  Amsterdamse Hotel Parkzicht. Lou pendelde dagelijks op-en-neer met de Blauwe tram, die al vanaf 1905 tussen Amsterdam (opstapplaats Spui) en Zandvoort (eindhalte huidige Louis Davidsplein) reed.  

Kelner in Berlijn, Florence en Amsterdam 

Louis vertrok daarna, in juli 1913, zeventien jaar oud, volgens eigen zeggen naar Berlijn, waar hij tafeltjes afdweilde en glazen spoelde. Volgens de Gezinskaart van zijn ouders werkte hij in Arnhem, als kelner.
Zoals gezegd hield zijn moeder graag haar ‘stand’ op en stimuleerde haar kinderen om in het buitenland te gaan werkenZo waren Frans, Cato, Lise en Rika in de jaren tussen 1898 en 1913, Lou al voorgegaan. 

Eind oktober 1913 vertrok Lou naar Florence in Italië alwaar hij eveneens enkele maanden als kelner werkte in diverse restaurants. Nu zouden we het een ‘studiereis’ noemen, want hij deed er zijn ideeën op voor het later op te richten EERSTE Nederlandse snelbuffet ofwel Caféteria!
In juli 1914, stond Lou in Florence op ’t punt af te reizen naar Cairo in Egypte als steward op een cruiseschip, toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak en hij tot zijn spijt terug moest naar Nederland. 
Na terugkomst trok hij weer in bij moeder, inmiddels verhuisd naar de Rustenburgerstraat 395 / I hoog, werkte als (hotel)kelner in restaurant - bar Trianon aan het Leidseplein en Hotel L’Europe in de Nieuwe Doelenstraat vlakbij het Muntplein, maar kon toen al moeilijk een baas boven zich velen.
 
Hoewel klein van postuur, was Louis een dominante persoonlijkheid. Als hij sprak, was het altijd op gedragen toon met ietwat sonoor stemgeluid, alsof hij op ’t toneel iets declameerde. Net als zijn moeder had hij heel graag aan ’t toneel gewild, deed en passant toelatingsexamen voor de toneelschool, maar werd niet toegelaten. 

 

 

In 1914 was trouwe broer Frans eindelijk op z’n 33e getrouwd en daarmee ontslagen van zijn kostwinnerschap. Tussen hun buitenlandse werkkringen door woonden zusters Cato, Lise, Mien en Lou soms gelijktijdig weer bij moeder thuis. Het waren onrustige tijden, hoewel Nederland neutraal was, woedde in Europa de Grote Oorlog.

Echtgenote Alida Veul

Lou kreeg kort daarop kennis aan de bloedmooie 1
8-jarige Alida Veul (foto links) - die vlakbij in de Rustenburgerstraat 398 / II hoog woonde - en zou, volgens de verhalen van zijn zuster Dien, gedwongen zijn haar te trouwen. Dit ‘moetje’ eindigde ofwel in een miskraam, of het waren slechts kwade tongen van de jaloerse Dien, die dit als reden voor zijn snelle trouwerij had verzonnen. Vóór die tijd zette Lou namelijk alles opzij voor háár muzikale carrière en na zijn huwelijk verlegde hij vanzelfsprekend zijn aandacht op zijn lief! 

Alida werd geboren als jongste van twee dochters op zaterdag 11 mei 1895 in Amsterdam "des voormiddags ten 6 ure, in het huis staande Jacob van Campenstraat 78. Aangifte door vader Jacob Veul van beroep broodbakker, oud 41 jaren, wonende alsboven, getuige Willem Lieman 39 jaar en Hendrik de Visser 38 jaar, beiden eveneens broodbakker".
Ze groeide op in klein middenstandsmilieu. Haar vader had later een goedlopende zaak in comestibelen
(luxe kruidenierswaren en delicatessen) aan het Cornelis Troostplein 58. Haar West-Friese grootouders hadden een herberg annex bakkerij op ‘t Keern in Zwaag. 
Al
ida was 14 jaar oud toen haar moeder (Geertruij Keijzer) overleed aan tuberculose. Zij werd vervolgens opgevoed door haar zeven jaar oudere en reeds gehuwde zus Maartje, die óók jong aan TBC zou sterven.
Alida was, zoals gezegd een heel mooie jongevrouw, fijngebouwd en werkte als fotomodel voor handen en voeten. Ze kende Lou al eerder en was direct stapelverliefd op hem; zijn moeder deed boodschappen bij haar vader.

Alida of Ammie, zoals ze later door haar kleinkinderen genoemd werd, was een lieve zachte vrouw, met een altijd stimulerende en positieve houding en een grote mate van innerlijke beschaving. 

 

 

 

Na hun huwelijk in 1915 woonden Lou en Alida een paar jaar in Arnhem, waar hij werkte als kelner in Trianon, de horecagelegenheid van het Arnhems concertgebouw, alwaar zus Dien harpiste was. Anderhalf jaar na hun huwelijk werd ook in Arnhem hun eerste dochter Mini geboren. Na terugkomst in Amsterdam, begin maart 1917 woonden zij een paar maanden in, bij zijn kinderloze zus Mien aan het Gerard Douplein 2.

Bovenstaande familiefoto, gekiekt op het strand van Zandvoort (of Scheveningen) dateert uit 1918. We zien v.r.n.l. Louis geheel rechts, zwager Voskamp, zus Mien, zus Marie, moeder Mientje, echtgenote Alida en zus Dien.

 

Kelner in het Kurhaus te Zandvoort   

Vanaf 14 mei 1917 tot begin 1921 werkte Lou als (hotel)kelner bij het luxe Kurhaus in Zandvoort, dat sinds 1915 onder directie van het Amsterdamse Trianon viel en waar hij al eerder gewerkt had. Het Kurhaus was toen al geen hotel meer, de nadruk lag op plezier en vermaak; soirees, optredens en dansgelegenheid.
Lou woonde er vlakbij aan het Stationsplein 5. Zoon Louis (roepnaam Loutje) werd echter in Amsterdam op het adres van der Helstplein 12 / 2 hoog geboren. Het gezin stond hier sinds 15 mei 1917 ingeschreven, opnieuw inwonend bij zus Mien en zwager Voskamp (overigens een vreselijke man van twaalf ambachten en dertien ongelukken met een héél gladde babbel, maar bovendien een pedofiel, zoals jaren later jammerlijk zou blijken). 

Café, uitspanning ´t Oude Kalfje cq ’Huize Bob'

Op 5 februari 1921 kocht Lou (27 jaar oud) in driftige overmoed van z’n met moeite verzamelde spaargeld, zijn eerste eigen bedrijf in een lange reeks!

Café ´t Oude Kalfje stond aan de Amsteldijk 254, bij de oude verbindingsweg tussen de Amstel en de huidige Amstelveenseweg. Deze beroemde uitspanning in de bocht van de Amstel, hoek Kalfjeslaan was eeuwenlang een zeer populaire pleisterplaats. Wandelaars, fietsers en plezierboten deden het café veelvuldig aan.
Hetzelfde jaar werd het noordelijke deel van de gemeente Nieuwer-Amstel (’t huidige Amstelveen) bij Amsterdam gevoegd en vormde de Kalfjeslaan de zuidelijke begrenzing van de stad. Begin 17e eeuw stond - precies op de stadsgrens - op de ene hoek een tolhuis (later ‘t Kleine Kalfje genoemd). Tegenover het tolhuis was het eerste gebouw in Amsterdam een herberg die de naam ‘Het Kalfje’ droeg en sinds 1670 reizigers ontving en voedde. Zowel de Kalfjeslaan als de oude herberg waren vernoemd naar de eerste uitbater; Jan Claesz Kalf.

Voor dagjesmensen was de herberg een populaire bestemming: met het koetsje de Amsteldijk af, en dan een drankje en een hapje in het Kalfje. Rond 1910 was ene Derk van Wilpe eigenaar van ‘t Kalfje geworden, die de landschappelijke bomentuin - met slingerende schelpenpaadjes - achter het pand aanlegde. Compleet met doolhof en speeltuin, zoals toen mode was geworden en overal in het land als paddenstoelen uit de grond schoten. Uit dezelfde tijd stammen de leilinden aan de voorzijde, waar het lover de theedrinkende gasten beschermde. Aan de Amstel kwam een eigen aanlegsteiger, waar ook rondvaartboten met dagjesmensen konden aanleggen. Kortom, een mooi bedrijf! 

Het gezin woonde er pal naast, in het witte houten huisje op No.252 en het was hier dat zoon Bob zich in september aankondigde, het bleek een moeilijke bevalling en Alida moest haastje-repje naar het Burgerziekenhuis alwaar hun derde het levenslicht zag.
Lou wilde z’n leven lang naar Amerika en koos wellicht daarom deze, in de familie onbekende voornaam. ‘t Oude Kalfje werd vervolgens omgedoopt tot ‘Huize Bob’ maar in de volksmond sloeg deze nieuwerwetse naam niet aan en na hun vertrek ruim drie jaar later, werd ’t weer gewoon ‘t Oude Kalfje.

Binnen was er een café gedeelte en een dinerzaal. Het opschrift van de menukaart luidde: “Onze prijzen zijn zeer populair, U dineert hier smakelijk, goed en billijk”.
Op de diverse Ansichtkaarten, overigens een nouveauté die dagen, kwamen uitnodigende teksten ter promotie. Zoals, op de kaart van de tuin: “Voor Uw kinderen een dorado....Voor Uzelf een heerlijke ontspanning”.

Overigens waren dit ook de meest ontspannen jaren voor het gezin en woonden ze daar prachtig, zo langs de Amstel. Dat vond ook z’n moeder Mientje en later z’n zusters Lise en Cato; zij woonden bij hen in tot half april 1923.

‘t Bleek te rustig en gezapig voor Lou en in de winter van ’22-23 was hij tegelijkertijd uitbater van ‘t Spinnewiel ‘Het Centrum van Vermaak’ bij het Leidseplein Theater en Directeur Groot Aandeelhouder van de NV L. Weilers & Co.

Volgens de Gezinskaart bezat Lou ‘Het Oude Kalfje’  tot 24 nov. 1927. Het gezin, wonende op No.352, werd echter in aug.1924 uitgeschreven naar Zandvoort.
Het Kalfje ging in diverse andere handen over en na de Tweede Wereldoorlog was het afgelopen met de uitspanning. Het werd verlaten en het gebouw verviel, kreeg nog met een brandje te maken en in 1967 werden de restanten van deze oude pleisterplaats opgeruimd.

Exploitant van Cabaret ‘Monopole’ in Zandvoort    

Half mei 1924 kwam het gezin van Lou opnieuw in Zandvoort te wonen.
Volgens de Zandvoortse Courant, half augustus en december, weer op het Stationsplein 5, boven de Eerste Nederlandsche Automobielen Associatie. Ditmaal werkte Louis in eerste instantie als gérant (bedrijfsleider) bij Etablissement 'Monopole' aan het Stationsplein. Dit bedrijf was toen een "Grand Cafe Concert, met Restaurant à toute heurre, grote concertzaal met prachtig terras, grote en kleine zalen voor vergaderingen, Amstel bieren, Kegelbaan en Billard".

Het gebouw was gebouwd  door de van origine Duitse gebroeders Eltzbacher, projectontwikkelaars ‘avant la letttre’, die ook mede financiers van de spoorlijn waren geweest en eigenaar / oprichters van het Kurhaus (NV Maatschappij tot Exploitatie van onroerende goederen Zandvoort te Amsterdam).
Begin 1916 was er een concertzaal aan de zijde van het Stationsplein aan gebouwd. Sinds 1922 was het bedrijf in handen van pachter A.H. Pomper v/h gérant van Emporium te Den Haag. Het pand was toen al voor de tweede maal verbouwd en de feestelijke opening was op 17 juni. Pomper (geb. Leeuwarden, zoon van een bierhuishouder uit Smilde) was vier jaar ouder dan onze Louis en woonde in de Metzgerstraat. In feb.’23 verzocht 'directeur' Pomper de gemeente om ontheffing van 15 gulden extra muziekbelasting, voor het doen geven van muziek na elf uur ’s avonds. Welk verzoek werd afgewezen. In mei ‘23 opende hij ‘Bodega Riche’. Er traden artiesten uit binnen- en buitenland op, zoals op 1 juli (‘23) het vermaarde danspaar uit het Ritz Carlton te Londen: Leon en Tilda Kirch, dat zoowel voor ‘Riche’, als voor ‘Monopole’ geëngageerd was. “Door die combinatie is het mogelijk bekwame artisten te engageeren, want de hooge kosten zouden voor ééne inrichting te zwaar zijn. De liefhebbers van dansen kunnen dus genieten”. Pomper wilde van ‘Riche’ een chique bedrijf  maken, waar alle belangrijke toeristen geweest moesten zijn en zocht daarom een nieuwe bedrijfsleider voor 'Monopole'.
 

Hier zag onze Louis een mooie kans. Samen met zwager Gerrit Beverdam (de man van zus Rika) werd het seizoen van 1924 gedraaid - zoals Pomper het gedaan had - en het najaar werd besteed aan het plannen, verbouwen en het contracteren van artiesten. Op 6 januari 1925, zo meldt de krant ‘Het Vaderland’ kreeg de Vennootschap een andere naam: L. Weilers, NV Maatschappij tot Exploitatie café-restaurants.

Het Zandvoorts Weekblad ’Zee en Duin’, meldt bij het begin van het badseizoen in 1925, in de rubriek ‘Zandkorrels’: “een schitterend geslaagd Cabaret programma. Met een tweetal zulke serieuze en ernstig willende exploitanten als de Heren Weilers en Beverdam, moet Monopole slagen als de verzamelplaats voor de chique, uitgaande wereld”.

Zwager Beverdam hield het na één jaar voor gezien en keerde terug naar Amsterdam (hij zou in ’41 pension Clarenwerth aan de Boulevard Barnard kopen). Louis ging nog een paar jaar door. In de drukke zomermaanden met het toen nog korte badgastenseizoen (1 juni - eind oktober), ’deed’ hij het theater en in de wintermaanden ‘kluste’ hij - volgens eigen zeggen - wat bij in de
‘Windsorbar’ in Amsterdam. Het gezin woonde dan tijdelijk bij zijn moeder aan de Ceintuurbaan 35 / 1 hoog.

In de loop van 1927 kreeg Louis echter een heel ander zéér aantrekkelijk aanbod, hij kon de gehele begane grond van het nieuwgebouwde flatgebouw in de Vijzelstraat, hoek Herengracht kopen en daarnaast z’n allereerste snelbuffet - al jaren zijn grote droom - beginnen in het Flora Theater, beiden in Mokum; zo eindigde dit avontuur in de badplaats in het najaar van 1928.

Theater Monopole kreeg achtereenvolgens een aantal nieuwe uitbaters:
In 1929 ene Geerling en in 1931 V. Verbruggen. De gebroeders Koper uit Enschede voerden er rond 1938 ook de Hollandia Bioscoop, later Monopole bioscoop genoemd.

In 1930 zou Louis tijdelijk terugkeren naar Zandvoort en na de oorlog liet hij er een villa bouwen aan de Boulevard Paulus Loot. Behalve zijn twee zussen, zouden maar liefst ZES Weilers nazaten er Horecabedrijven hebben.

Restaurant Weilers, Vijzelstraat, hoek Herengracht ('t latere Astoria)

In de jaren ‘20 werd de 16e eeuwse bebouwing aan de westzijde van de Vijzelstraat afgebroken en de straat verbreed tot zijn huidige breedte. Nieuwe moderne hoge gebouwen in Amsterdamse school stijl verrezen, zoals het Carlton Hotel (dankzij Engelse investeerders, geopend in juli 1929) en het hoofdkantoor van de Nederlandsche Handel-Maatschappij, de latere ABN-Amro, thans bekend als gebouw De Bazel (stadsarchief).
Het masterplan van architect Karel de Bazel dicteerde arcades, want de stadsregeerders wensten zich de Vijzelstraat als mondaine winkelstraat. Alle gebouwen dienden dus op de begane grond winkeletalages te krijgen. Dit strookte niet met de plannen van vele gegadigden en daarop liepen vele onderhandelingen stuk. De hoge heren wilden een Carlton van Singel tot Herengracht, met aan beide grachten een entree. De investeerders zagen meer in hoger opbouwen, op iets meer dan de helft van de grond (dat was immers goedkoper). Iets vroeger dan het Carlton, opende Hotel Astoria (overigens toen nog zonder naam). Opvallend is dat dit gebouw niet meedeed met de arcade, zoals in het masterplan gedicteerd. Mogelijk speelde hierin mee de moeite die B&W hadden om de grond te verpachten en de nervositeit der hoge heren vanwege het dreigende tekort aan hotelaccommodatie tijdens de Olympische Spelen in de zomer van 1928.


Op de percelen Vijzelstraat 22-28, hoek Herengracht verscheen in de loop van 1927-1928 dit naamloze hotel ('t perceel op No.20 werd pas na de tweede Wereldoorlog bebouwd). Het lijkt erop dat het pand slechts enkele weken - tijdens de Olympische Spelen - echt in gebruik is geweest als hotel. Er is ook nergens een naam uit die jaren te vinden. De kamers werden vanaf oktober ’28 al verhuurd als appartementen cq woningen; overigens erg in trek bij kunstenaars en toneelspelers. Zo woonden er telgen uit de familie De la Mar, actrice Conny Stuart e.a. De gehele begane grond vanaf de huisnummers 22 tot en met 26 werd café, restaurants en zalen voor feesten en partijen.

Eerste eigenaar werd onze Lou, die het heel gewoontjes ‘Restaurant Weilers’ noemde. In de Telegraaf van 22 december 1928 lezen we: “Heden 5 uur Opening van het Restaurant Weilers - Vijzelstraat” (met de verkeerde huisnummers) en een feestelijk zeven gangenmenu voor slechts 2,50 gulden! Om verdere vergissingen in de adressering te voorkomen, zou Lou voortaan erbij vermelden: Flatgebouw hoek Heerengracht. Lou adverteerde tussen december ‘28 en half oktober ‘29 veelvuldig in de Telegraaf en het Algemeen Handelsblad met ‘Restaurant WEILERS’. Aan de hand van de advertenties zien we, dat hij hier bepaald niet stil zat en vol ideeën. Zo richtte hij een deel van de ruimte in als restaurant Palmentuin (opening op 4 mei ‘29), waar speciale menu’s en feestjes werden aangeboden en belangrijk, ook verkocht!

Met de lunch richtte hij zich op kantoormensen (de bank zat er vlak naast). Een ‘Quick Lunch’ of ‘Business Lunch’ kostte 1,25 of 1,50 en een vijfgangen ofwel een ‘Gesoigneerd Menu’ 2,50 gulden.
Voor slechts vijftig cent kreeg je een bord erwtensoep garni en voor één gulden een hoofdgerecht, zoals ‘fricacé van kip’ of ‘Filet heilbot. Florentine’, kip kerrie, gekookte kabeljauw met lever en zelfs verse kreeft.

Maakte Lou op 13 okt. ‘29 nog reclame voor Restaurant WEILERS, slechts één week later verscheen een advertentie van Restaurant ASTORIA (v/h Weilers). Bedrijfsleider werd ene Johan Stuven, die het restaurant - namens Lou - zou voortzetten tot het najaar van 1930. Het gezin Weilers woonde tussen 12 jan.1929 en 29 jan.1930 boven het bedrijf op No.26 / 3 hoog. 
      

Foyer Flora theater, Amstelstraat
              
Het Floratheater in de Amstelstraat was toentertijd samen met het Rembrandtplein, het Broadway van Amsterdam! Het straatje telde maar liefst vijf theaters, chique koffiehuizen, restaurants, een Beierse Bierhalle met wintertuin en vele kroegjes van lager allooi. Het Flora Theater was in 1928 gekocht door Lou’s zakenpartner, Jean Desmet.
Flora had een zaal van 500 personen en
was een onvervalst variététheater, met een programma van 15 tot 20 acts die elkaar in hoog tempo opvolgden. Na de openingsmars kwam een bonte stoet goochelaars, clowns, waarzeggers, acrobaten, al dan niet wielrijdende jongleurs en helderzienden het publiek vermaken.

 

Lou stak - begin 1928 - al zn resterende ‘vrije’ geld in Flora en exploiteerde vanaf de (her)opening hier z’n eerste en succesvolle café annex snelbuffet in de foyer. Zo at het gezin van twee walletjes en het ging hen zéér goed. Maar lang zou dat helaas niet duren. In de nacht van 11 op 12 februari 1929 brandde het Flora Theater finaal af. Het vroor zo streng dat bij de bluswerkzaamheden het water bevroor waardoor de ruïne veranderde in een ijspaleis.

Louis bleef berooid achter en ook Desmet zou het niet lukken om Flora te herbouwen. Overigens lag dit laatste grotendeels aan diens prestigieuze nieuwbouwplannen en tegenwerkende ambtelijke molens. Desmet was ook, sinds 1910, eigenaar van Cinema Parisien in de bocht van de Amsterdamse Nieuwendijk 69. De heren bleven in contact en zouden later nog veelvuldig samenwerken. Beider dochters Mini Weilers en Jeanne Desmet zouden later, ongelukkig genoeg tegelijkertijd, dezelfde man beminnen!

Het noodlot sloeg echter nogmaals toe. Op donderdag 29 oktober 1929, stortte de beurs op Wall Street ineen en begon een wereldomvattende economische crisis. Ook de Amsterdamse restaurants en hotels hadden hier danig onder te lijden en de inkomstenbron liep dramatisch terug.
Krap een jaar later balanceerde Lou, met zijn NV Maatschappij tot Exploitatie van Café - Restaurants, op ‘t randje van een faillissement, dat op 13 juni 1930 werd aangevraagd en per 26 september 1930 werd opgeheven.
Louis had het natuurlijk zien aankomen en op tijd naar ander werk omgezien. Ditmaal géén eigen bedrijf, maar - onder andere dankzij zijn drankvergunning en ervaring - opnieuw een baan als bedrijfsleider, wederom in Zandvoort!

Bedrijfsleider van Zomers Buiten, Dr. Gerkestraat 16 te Zandvoort (latere Schelp)

 

De Amsterdamse ‘Vereeniging tot stichting en exploitatie van vakantieoorden in Nederland Zomers Buiten’ werd in 1914 opgericht door handwerklieden. De vereniging had een socialistische kijk op de samenleving. Zij nam het op voor de arbeiders, die in haar ogen werden uitgebuit met lange arbeidsduur en lage lonen. Aanvankelijk richtte ze zich niet op het huisvesten van arbeiders, maar op hun vrijetijdsbesteding. Zo hadden Gemeentewerklieden omstreeks de oprichting van Zomers Buiten recht op een week vakantie per jaar met behoud van loon en een toeslag van 10 gulden. ‘Zomers Buiten’ stelde zich ten doel hare leden in de gelegenheid te stellen voor zoo gering mogelijke kosten hunne vakantie alleen of met hun gezin buiten door te brengen en hun goedkope reisgelegenheid te bezorgen. Ze probeerde dit doel onder meer te bereiken door het stichten en exploiteren van vakantieoorden, het zoeken van goedkope pensionadresjes en het organiseren van binnen- en buitenlandse reizen. In Soestduinen en in Zandvoort waren twee vakantieoorden gepland. 

Het complex in Zandvoort besloeg uiteindelijk anderhalve hectare (tegen geringe prijs gekocht van jonkheer Quarles van Ufford) en werd gebouwd in de loop van 1928 en 1929. De officiële opening van Zomers Buiten geschiedde op zaterdag 12 en zondag 13 april 1930. LEES MEER… 

Bedrijfsleider van Hotel-Café-Restaurant Zomers Buiten werd onze Louis Weilers. Hij kreeg één personeelskamer als huisvesting aangeboden. Veel te krap natuurlijk voor een gezin met vier kinderen in de leeftijd van 14, 12, 8 en 2 jaar. Maar ja, het waren de crisisjaren en z’n faillissement (door het afgebrande Floratheater) dreigde… Dus veel keus had hij niet.
Op 7 mei liet hij zich in Amsterdam uitschrijven. De Zandvoorter krant vermeld hem op 12 mei als gevestigde. Peuter Lida, een handenbindertje, werd (in goed vertrouwen) ondergebracht bij de kinderloze tante Mien en zwager Voskamp, die toen inmiddels te Soest woonden.
Jongste zoon Bob was 8 jaar en toen nog erg verlegen. Hij ging naar school C (de latere Karel Doormanschool). Als Amsterdams jongetje, vreemd in de Zandvoortse gemeenschap, werd hij herhaaldelijk te pakken genomen door zijn klasgenootjes. Eenmaal gebeurde het zelfs dat hij vastgebonden in de duinen, pas na een urenlange zoekactie door de politie gevonden werd...

Daarnaast bleek dat de ‘Vereniging Zomers Buiten’ - zich goed bewust van de zwakke positie van hun bedrijfsleider, ook echtgenote Alida volop - onbezoldigd - liet meewerken. Dit alles bij elkaar leidde tot onrust en grote onvrede. Een aanvaring met een aantal pensiongasten - vrouwenleidsters van de Grafische bond, die zich arrogant gedroegen en Alida wekenlang rond commandeerden - leidde tot het besluit, de baan na het seizoen van 1931 op te geven. Er werd nog wel geadverteerd, met name in de Sociaal Democratische krant ‘Voorwaarts’ en de ‘Tribune’ om meer passanten naar het café-restaurant te trekken.
Of Louis nog wat aan die klanten verdienen kon, vragen we ons af. Een lunch kostte 75 cent en een diner 1,32. Veel fooi zal er van de ambtenaren en arbeiders niet overgeschoten zijn. Op 9 september 1931 verliet het gezin Weilers Zandvoort.

Hotelkelner in Hotel Holland, Nieuwendijk 100

Bijna vijf jaar na zijn vliegende start als eigen baas, betrok het gezin, volledig berooid, voor elf maanden een kleine bedrijfswoning in Hotel Holland op de Nieuwendijk 100. Lou werkte hier als hotelkelner. Op 2 augustus ‘32 eindigde dit contract en verhuisde het gezin naar de C. Trooststraat 35 / 3 hoog.
Lou sloot zich aan bij het leger van werklozen en stond dagelijks voor het stempellokaal. Hij trok veertien maanden steun, volgens eigen zeggen bij een interview in de jaren ‘50: “van negentien pop per week. Beloofde de ambtenaren nimmer terug te zullen komen als ze hem tien weken tegelijkertijd wilden geven, doch dat snode plan vond geen gewillige oren”.
Met stukjes zeil werden kapotte schoenen gerepareerd, elektriciteit kon niet betaald worden en z’n gezin verpauperde.

Lou probeerde het ook nog met een ijszaakje en stuurde zoon Loutje na schooltijd met een ijscowagentje bellend en roepend door de straten, doch de kopers bleven binnenshuis.
Dochtertje Lida (op de foto samen met Mini) woonde nog altijd bij de kinderloze tante Mien Voskamp - Weilers in Maarssen en liep daar een levenslang misbruik-trauma op door haar aangetrouwde oom.
In die zo
moeilijke jaren, logeerden Mini en Loutje in de zomervakanties bij hun tante Dien in Arnhem. Het Arnhems concertgebouworkest had dan ook vakantie.

Vanaf 28 juni 1934 woonde de rest van het gezin
- op het dieptepunt van de crisis - bijna vijf maanden in bij Lou’s zusje Rika Beverdam - Weilers in de Dapperstraat 53, een driekamer woning, bewoont door negen personen, inclusief oma Mientje!

 


Caféteria Petite Marmite (De Bock I), Kerkstraat 42


Diezelfde 28e juni '34 huurde
Lou, het steuntrekken en vergeefs solliciteren méér dan zat, een al jaren leegstaande voormalige rijwielhandel in de Kerkstraat 42, hoek Leidsestraat. Hier moest het vervolg van zijn droom, een ‘Caféteria’ tot stand komen!
Hij had vrouw en kinders vooraf een paar maanden nog grotere armoe voorspeld, maar ook - over een paar jaar - een mooi huis in de Museumbuurt...

Van een paar vrienden had Lou
tweehonderd gulden geleend en werd er heel eenvoudig met wat goedkope en geleende krukjes een eetcafé annex snelbuffet naar zijn idee ingericht. De Woningkaart van de gemeente vermeld de caféteria
 vanaf dag één als Restaurant 'Petite Marmite’ van Louis Weilers. Op de foto, het pand met ‘t uithangbord Amstelbier.

Als reclamestunt liet
Lou twee dagen achtereen - óók 's nachts - alle lichten branden, terwijl de zaak nog niet open was. Zeer opmerkelijk, zo’n verspilling in die crisisjaren! Nieuwsgierig geworden journalisten op weg van en naar de Griffie, pikten dit allengs op en schreven artikelen. Resultaat: gratis reclame en veel klandizie, de mensen stonden in de rij voor de goedkope en smakelijke maaltijden. Een belegd broodje kostte vijftien cent, een maagvullende pannekoek een kwartje

 

Desondanks zou 't ruim twee maanden duren voordat de eerste gulden 'schone' winst gemaakt werd. Alles wat binnen kwam vloog er even hard weer uit aan vaste lasten etc.
't Werden de allermoeilijkste maanden ooit; de steun was immers gestopt en de ambtenaren van het steunloket weigerden hem elke vorm van 'bij-steun'. Woedend was Lou hierover, maar zijn wraak (zes jaar later) was oh zo zoet... Zoals ook blijkt uit een krantenartikel van een kwart pagina in de Telegraaf over Lou, gedateerd 7 januari 1940 met de titel: Een sprookje voor den Zondag - Een lichtend en hoopvol voorbeeld voor het legioen der werkloozen voor energie, durf en pit.

Een paginagroot krantenartikel uit de jaren ‘50 suggereert overigens dat Lou alles in zijn eentje fikste, niets is echter minder waar. Alida en z’n van de HBS geplukte dochter Mini volbrachten het leeuwendeel.
Zoons Loutje en Bob werden voor en na school ingezet en zus Rika stond vaak in de keuken. Zij bakte o.a. krentenbrood, dat samen met een kop koffie per snee voor een habbekrats werd verkocht.
Ondanks die lage prijzen waren ze binnen drie maanden de armoe ontstegen en borrelde er bij Lou alweer een nieuw plan!

Zes jaar later zou hij als alom geslaagd zakenman met een omzet van een miljoen, een belastingbiljet van een ton en driehonderd (!) man personeel, het succesvolle 'Petite Marmite' - gratis en voor niks - overdoen aan een andere steuntrekker met ambitie, maar onder voorwaarde dat deze de gehate ambtenaren van het Steunbureau zou weten over te halen hem wel de zogenoemde 'bij-steun' te verlenen. Het verhaal hierover werd opgetekend als sprookje door een journalist en zo behaalde Lou alsnog zijn zoete wraak en roem...

 

 



Caféteria (De Bock II),
Jonge Roelensteeg

Op 2 november 1934 was er al financiële ruimte om weer eigen woonruimte te huren op het adres Jonge Roelensteeg 2a, in het tweede bovenhuis. Een vreselijk benauwde en donkere etage was het, waar nooit zonlicht binnenviel. Het verbindingssteegje loopt tussen de Kalverstraat en de Nieuwezijds Voorburgwal.
Zes weken later, op 18 december, opende Lou daar in het benedenhuis zijn tweede Caféteria. Het pand was al tussen 1927 en 1933 in gebruik geweest als café, had echter een jaar leeg gestaan en diende grondig verbouwd en opgeknapt! De eerste etage, ooit een kantoor en conciërge woning, werd verbouwd tot keuken voor de ‘Bock’s Lunchroom’, zoals de ambtenaar noteerde, maar in advertenties en uithangborden ‘Caféteria De Bo
ck’ genaamd.

Hoe Lou aan deze naam kwam? Eerst had hij gedacht aan ‘de Bokser’ (die immers ook na elke klap weer opstaat), maar vond dat toch te ordinair. Het werd dus De Bock. Tijdens het inschrijven bij het Handelsregister, huidige Kamer van Koophandel, vroegen ze hem: “Bock is dat een persoonsnaam? Nee, antwoordde Lou een dierennaam, maar met ck. Dat kan niet, u moet de C schrappen”. Lou nam een potlood en gaf een forse streep door de C. Is het nu goed”? De directeur werd erbij gehaald en gaf schoorvoetend toestemming. Sindsdien hanteerde Lou opstandig en koppig als hij was, de CK met een streepje door de C!  Af en toe maakten de kranten een vergissing in advertenties met dat streepje, dan betaalde Lou dus ook niet!

Met twee goedlopende bedrijven verdween de armoe in zéér rap tempo. Echter, de administratieve rompslomp zoals een kasboek of
administratie bij houden, geregelde belasting afdracht; het had zacht gezegd niet Lou’s grootste belangstelling.
De ingehuurde
boekhouder Nicolaas Kroese (later wereldberoemd onder Amerikanen vanwege z'n eethuisjes) moest daarvoor zorg gaan dragen. Beide heren zouden later nog een ander samenwerkingsverband aangaan. Hierover meer, bij Brasserie de Bock aan het Spui.

De zaak in de Jonge Roelensteeg - in reclame en administratie - aangeduid met ‘Steeg’ zou nog vele malen verbouwd worden en tot 16 augustus 1968 bekend staan als Caféteria De Bock.

Caféteria De Bock III, Kleine Gartmanplantsoen 5 
 

Tussen 1906 en 1932 was dit pand al in gebruik als café. Tussen ‘33 -‘35 bewoonde wijnhandelaar M. van Oorschot het huis en ging op zoek naar geschikte pachters. De bijbehorende drankvergunning werd pas in sept.34 overgeschreven op diens naam en per 5 mei ’38 op naam van diens weduwe.

Voor De Bock III was het moeilijk een exacte openingsdatum te vinden. Aangezien de opvolger van Kroese, accountant Schallig, het eind jaren ‘60 - zelf toen ook commissaris der NV - ‘lollig’ vond om het totale bedrijfsarchief te vernietigen (bij het uiteen vallen van het De Bock concern). Bij de reconstructie en volgorde der bedrijven zijn we daardoor afhankelijk van de artikeltjes en advertenties uit de kranten en stadsadministratie. Hierbij op 't verkeerde been gezet door een advertentie in het Algemeen Handelsblad indato 17 september 1935, met o.a. de tekst: “Heden feestelijke herdenking éénjarig bestaan van Cafeteria De Bock IV aan het Spui". Dus volgens Bartjens geopend half september ‘34. Dus zou No.III begonnen moeten zijn in de zomer van 1934. Echter, toen was ‘Petite Marmite’ in de Kerkstraat net gestart en de Caféteria in de Roelensteeg nog toekomstmuziek. Voorjaar 1935 lijkt dus voor de hand liggender en... wie zoekt die vindt!   

In De Tijd van 14 april 1935 vinden we uiteindelijk deze advertentie; op maandag 15 april om twee uur opening van Caféteria De Bock, Hotel Hollandais en op de 1e etage Restaurant China (met o.a. Indische rijsttafels), hetwelk we ook zien op bovenstaande foto. Het Handelsblad van 16 april wijdde met name aan de Caféteria een stukje en meldt: "waar tevens speciaal rekening gehouden wordt met aanloop van schouwburgbezoekers". 

De Caféteria, Restaurants en Hotel (huidige 3 Sisters) aan het Kleine Gartmanplantsoen 5, was zéér gunstig gelegen tegenover de Schouwburg en de Griffie, met om de hoek het Leidseplein.
Waren de caféteria's in de Kerkstraat en de Roelensteeg nog op zondag gesloten en om halfnegen 's avonds dicht, deze nieuwe loot zou zeven dagen per week - tot één uur 's nachts - geopend zijn! Hier ook geen ouwe krukjes en zelf opgeknapte boel, nee, de sfeervolle verbouwing en inrichting tot Caféteria, restaurant en zalen voor feesten en partijen waren verzorgd door de bekende (sier- binnenhuis)architect Anton Hamaker. Je moest 't maar durven, zo kort na z'n dieptepunt en middenin die vreselijke crisisjaren zo'n grootschalig bedrijf op te zetten!

Twee weken vóór de officiële opening had zwager Beverdam met zijn gezin de zolderverdieping betrokken en zou hier werken als gèrant, later korte tijd algeheel bedrijfsleider.
Deze advertentie in het Handelsblad van 18 mei '35, de dag van d
e voetbalwedstrijd Holland - Engeland, bewijst dat er van een De Bock IV op 't Spui toen nog geen sprake was.

Voornoemde Drankvergunning zou pas zeven jaar later op Lou’s naam komen. Aangezien er belasting betaald moest worden over sterke drank, is die Gemeentelijke administratie vrij nauwkeurig bijgehouden, alhoewel je het met Lou nooit zeker wist.
Wat sterke drank betreft, zou Lou die eerste jaren alleen het beneden lokaal met een vloeroppervlak van
88 m² en een geschatte huurwaarde van 400 gulden per jaar gepacht hebben, terwijl hij toen het hele pand al in gebruik had! Op 21 juni 1935 werd vergunning verleend om te verbouwen, welke dus op 15 april bij de opening reeds voltooid was... Waarna de huur steeg tot 600 gulden. De drankomzet steeg explosief mee van 197 liter in 35 tot 847 liter in 1936. Op 17 oktober 1936 werd opnieuw vergunning verleend om te verbouwen, waarna de huur steeg tot 800 gulden en de drankomzet tot 1269 liter.

Begin 38 kon Lou het pand verbouwen inclusief de aangekochte ruggelings aanpalende panden in de Korte Leidsedwarsstraat 26-28. Begin mei werd het pand doorgebroken en uitgebreid met de panden in de Korte Leidsedwarsstraat. De vergunning kwam pas een maand later op 3 juni.

Hiertoe werd architect Dr. Ir. G.A.C. Blok ingehuurd, die op aanwijzing van Lou heel vernuftig nieuwe keukens, eigen bakkerij, patisserie en slagerij tussen de twee panden in creëerde, zodat de - zo ontstane - vijf horecabedrijven door dezelfde keukens bediend konden worden.
Hetzelfde gold de koel
- en magazijnruimtes op de bovenste verdieping. Smalle steile trappenhuizen leidden de leveranciers naar boven. Dat kon toen nog, Arbo-technisch! Het beneden voorlokaal aan het Gartman werd 113.20 m² groot en dat in de Korte Leidsedwarsstraat 107.8 m².

Zoon Bob zien we op onderstaande foto - als jonggezel - aan 't werk in de patisseriekeuken.

Op de foto links treffen we één van de weinige foto's van Lou met jongste dochter Lida, voor wie papa z'n toekomstplannen al klaar had...

Architect Blok maakte met de grote verbouwing van 't Kleine Gartmanplantsoen 5 en De Bock III naam. In het Bouwkundig Weekblad verschenen in de jaren ‘40 en ‘42 pagina’s lange artikelen over zijn gedurfde ontwerpen voor Dhr. L. Weilers van ‘De Smidse’ (in de Korte Leidsedwarsstraat 26) en ‘t Spinnewiel.

Op de eerste en tweede etage kwamen aan de voorzijde hotelkamers en een specialiteitenrestaurant genaamd t Spinnewiel op de plek van het verdwenen restaurant China. In 1939 was de fiscale huurwaarde gestegen tot 1800 gulden, maar moest  Lou 3000 gulden voldoen, met een sterke drank omzet  van 2573 liter. In 1940 verdubbelde de pacht tot 6000 gulden en werd er 3163 liter jenever en cognac verkocht. In 41 liep dit verder op tot 5300 liter. De huur zou gedurende de oorlog hetzelfde blijven, echter in de jaren 42 -43 daalde de drankomzet tot 1992 liter. Bij beschikking van 3 november 1942 van de Secretaris Generaal, No.856G werd de drankvergunning overgeschreven op naam van Louis Weilers en per 20 november verleend.

Ook zus Rika, zwager Gerrit (gérant) en nicht Mientje Beverdam werkten zoals gezegd vanaf 1935 mee, tot bleek dat zij de boel oplichtten… Ondanks bomvolle zalen, bemerkte Lou in de voorzomer van 1938, dat de omzet achteruit holde.

Hij had wel ‘n vermoeden en schakelde enkele vrienden in, met het verzoek de rekeningbonnetjes te bewaren. Al snel bleek dat de originelen met potlood en gum veranderd werden. Maandenlang, zo niet langer,  bleek zwager Beverdam samen met  z’n dochter Mientje als kassière (speciaal daarvoor uit 't examenjaar van het Gymnasium geplukt) en met hulp van kelner Sytze Sijtsma (die bij hen inwoonde) flink afgeroomd te hebben.

Na confrontatie, gooide Lou hen er op staande voet uit op 19 augustus 1938. En ook de zolderwoning dienden ze allemaal nog diezelfde dag te ontruimen. Lou deed, voor zover bekend, géén aangifte, om zus Rika te sparen! Het geld zou onvindbaar blijven, tot zwager Beverdam in 1940 een kapitale pensionvilla aan de Zandvoortse Boulevard Barnart kocht… En in 1947 was hij daar met z’n partner-in-crime Sijtsma mede exploitant van café, restaurant ‘Sandevoerde’, gelegen aan de Strandweg (huidige Rotonde). De verhouding tussen beide zwagers zou nooit meer goed komen.

 

Overigens werd Lou, niet alleen bestolen door zijn personeel, zelfs klanten liepen met drank en sigarenkistjes onder de arm, zonder betaling de deur uit, aldus enkele rechtbankverslagen in de kranten.
Desondanks maakte dit bedrijf, met ruim tien jaar lang een omzet van ruim één
miljoen gulden per jaar, hem echt miljonair. Per 1 september ‘56 zou Lou deze zaak verpachten aan beide zoons voor 46.000 gulden per jaar. Geschatte waarde van het bedrijfspand bij eventuele verkoop 350.000 gulden.

Als Louis oude panden in de binnenstad opkocht, liet hij deze eerst door kunstschilder Jan van Herwijnen als schilderij vereeuwigen. Niemand weet echter waar deze gebleven zijn...

Lou kwam ook steeds meer in contact, al dan niet via z’n klanten, met bekende en vooruitstrevende architecten, decorateurs, en mucisi. Deze reclame affiche daterend van vóór 1941 werd ontworpen door kunstschilder - graficus Samuel (Mosse) Schwarz (1878-1942), die ook het briefpapier van het De Bock concern ontwierp. Mosse zou evenals het merendeel der Joodse clientele gedeporteerd worden naar de Nazi-vernietigingskampen.

Restaurant - Caféteria City-Theater

Eind oktober 1935 opende - twee panden verder, aan het Gartmanplantsoen - het City-theater (bioscoop) z'n deuren en óók hier pakte Lou de kans om z'n Horeca-imperium in sneltreinvaart uit te breiden. Hij pachtte hier "het restaurant, hetwelk hij zou exploiteren op de wijze der caféteria's De Bock". De krant brengt dit als een toen al bekend fenomeen!

Het gezin Weilers

Ondanks alle voorspoed bleef Lou altijd gierig naar zijn eigen gezin toe. Echtgenote Alida moest vrijwel dagelijks om geld voor boodschappen zeuren, alhoewel Lou wel wilde dat zij zich chique en charmant kleedde, zoals op deze foto met dochter Mini ook te zien is.
Echter naar zijn moeder en zussen was Lou zeer vrijgevig, zo ondersteunde hij zus Cato
‘de waarzegster’ (officieel psychometrist), na haar mislukte huwelijk, levenslang. En betaalde hij de opleiding aan de Hogere Hotelschool in Den Haag van neef Johan (Jo) Weilers. Jo was een zoon van Lou’s oudere broer Frans, die toen een drogisterij in Zeist dreef. Jo leek, qua karakter en uiterlijk veel meer op Lou, dan op z’n vader; een rustige, wat stijve en brave man. Jo werkte sinds half augustus 1937 als buffetbediende in ‘De Bock’ aan het Gartmanplantsoen. In juni ‘41 was hij hier opgeklommen tot buffet-chef.

Ook zond Lou geld naar zijn lievelingszus Corrie in Australië, toen haar zoontje een hartoperatie moest ondergaan, getuige een briefkaartfragment. ’t Lag in Lou’s bedoeling om Corrie op te zoeken in 1940. Zij runde toentertijd samen met haar man het beroemde wintersport staatshotel Kosciusko in de Snowy Mountains van New South Wales. Beiden droomden veelvuldig over elkaar en schreven maandelijks, maar zouden elkaar nooit meer ontmoeten.   

zoon Loutje

Vanaf 1937 ging Louis zich eindelijk ook met de scholing van zijn jongste drie kinderen bemoeien. Er was nu geld genoeg, dus werden de beste en meest vooraanstaande opleidingen uitgezocht, maar wel gericht op de bedrijven!

De oudste Mini, had hij al eerder van de HBS geplukt om als bedrijfsleider aan de slag te gaan in een van zijn filialen.
Loutje zat op de MULO en zou een jaar naar een prestigieuze Hotelschool in ‘t Engelse Cadburry gaan.
Jongste zoon Bob werkte sinds z’n veertiende als patissier, had dus niet de juiste vooropleiding, maar kon uiteindelijk toch tegelijk met neef Jo naar de toonaangevende
Hogere Hotelschool in Den Haag, die zij in 't tweede oorlogsjaar afrondden.

Jongste dochter Lida ging naar de meisjes HBS in de Euterpestraat (later Gerrit van der Veenstraat) in Amsterdam Zuid. Het was de bedoeling dat Lida rechten zou gaan studeren om bedrijfsjurist te worden in papa’s concern. 

Toen z’n moeder Mientje op zaterdag 11 oktober 1941 stierf, kocht Lou voor haar een familiegraf klasse A (duurste klasse) op begraafplaats Zorgvlied aan de Amsteldijk. Bij haar begrafenis had Lou een fotograaf ingehuurd om foto’s te maken van alle toen nog levende en ook aanwezige kinderen; speciaal voor zus Corrie in Australië.
Toen de foto’s werden afgeleverd, bleek de fotograaf alleen de rouwkoetsen te hebben gefotografeerd. Het symboliseert wel een beetje de tragiek van Mientje’s leven. Ook betaalde Lou drie jaar later voor het graf van zus Rika.

 

Caféteria De Bock IV, Spui 30


We keren even terug naar het jaar van DE grote omwenteling in Louis Weilers leven, 1934. Moest Lou eind juni - op het dieptepunt van de crisis - nog 200 gulden lenen bij vrienden om z'n eerste Caféteria 'Petite Marmite' met geleende krukjes te kunnen starten, zo kon hij op grootse wijze op maandag 17 september 1934 z'n VIERDE CAFÉTERIA openen!

De Bock IV opende zijn deuren zelfs met een chique receptie tussen twaalf en één uur in bijzijn van vele hotemetoten. De Bock IV stond aan het Spui 30, hoek Singel en tegenover het Maagdenhuis.
Het eerdere Duitse restaurant Urquell, stond sinds april ’34 leeg en had de ingang aan de Singel 403. De verbouwing en inrichting tot Caféteria waren verzorgd door de bekende (sier- binnenhuis)architect Anton Hamaker. De uitnodiging werd verstuurd aan alle notabelen en zelfs ministers.

Een jaar later, vlak voor het één jarig jubileum ontstond er een uitslaande brand aan het houtwerk tussen het plafond van de eerste en tweede verdieping, door oververhitting van de oliestookinstallatie. De brandweer was snel ter plaatse en gaf binnen een half uur ‘t sein, brand meester! Inmiddels was Lou gewaarschuwd en zag het laatste bluswerk. De keuken en het kantoor op de eerste etage, waren evenals de zolder uitgebrand. De Caféteria zelf had betrekkelijk weinig schade opgelopen en een dag later alweer open. De verzekering dekte de schade, aldus het krantenartikeltje.

Zoals bij elke nieuwe stap toonde Lou zijn vooruitstrevende ideeën. Aanvankelijk door collega’s niet serieus genomen, kreeg zijn Caféteria format, als goedkoper restaurant, desondanks al snel navolging. Zelfs architect Hamaker deed er zijn voordeel mee!
Zo opende in april 1936, vlakbij in de Spuistraat 26 - 28a, Cafeteria Dixy. Oorspronkelijk een donkerbruin café van mevrouw Jacques-Steensma en toen met bar en zitjes á la ‘
De Boc
k’.  Eind maart had Lou al per advertentie laten weten dat de nieuwe Caféteria Dixy onder de directie van het De Bock concern viel. 

In 1937 introduceerde Lou de terrassen bij De Bock III aan het Kleine Gartmanplantsoen en bij De Bock IV zelfs twee, waarvan die aan de Singelzijde prachtig zonnig uitzicht bood. Een jaar later maakte hij reclame met de verwarmde terrassen. Een waar unicum in die dagen!

Zoals eerder kort aangestipt, ging Lou eind ‘37 een
samenwerkingsverband aan met zijn boekhouder, de toen 32-jarige Nicolaas Kroese, genaamd de NV Cafeteriabedrijf Amsterdam. Behalve de (creatieve) boekhouding deed Kroese de aankoop- en pachtonderhandelingen van alle panden, vaak onbewoonbaar verklaarde, die verbouwd zouden worden tot koelpakhuizen en nieuw te ontwikkelen De Bock bedrijven. 

Nadat Lou en z’n gezin, in oktober ‘37, eindelijk vanuit de donkere Roelensteeg naar de ruime bedrijfswoning aan het Damrak 6 verhuisde, bewoonde Kroese tussen augustus ‘38 en 29 mei ‘40, de zolderetage boven De Bock aan het Spui.

Ondanks het feit dat dochter Mini Weilers sinds 2 april ‘39 verloofd was met inkoper Harm Post, zouden Kroese en Mini een korte onstuimige affaire krijgen, aldus tijdschrift ‘Ons Amsterdam over entrepeneur Kroese.
Zowel Lou als Kroese stonden bekend om hun explosieve karakters en het feit dat zij geen baas of zaakwaarnemer naast of boven zich duldden. Dit feit en de kortstondige 'liefde' leidde ertoe dat de samen
werking op 30 april 1940 beëindigd werd (plus Mini's verloving iets later). Wat de krant uiteraard niet vermeld, is t feit dat er een temperamentvolle discussie, met heel wat gesneuveld serviesgoed, aan was vooraf gegaan.

Kroese zou, vooral bij Amerikanen, wereldbekend worden met o.a. eethuisje dVijff Vlieghen in de Spuistraat. En zou zich ontpoppen tot beroemdheid met zn vreemde wetenschappelijke theorieën die hij door middel van talloze telegrammen aan wereldleiders verspreidde. In het tijdschrift Ons Amsterdam uit 2008 over de excentrieke entrepreneur Kroese, wordt onze Lou genoemd als de grote Horeca ondernemer Louis de Bock. Een begrijpelijke naamsverhaspeling als je niet geheel op de hoogte bent.

Na de oorlog zou de naam veranderen in Brasserie De Bock. In die jaren viel deze zaak onder de Commanditaire Vennootschap Gosman & Co (J.L. Gosman was boekhouder der Amstelbrouwerij), waarvan Lou beherend vennoot en enig (!) aandeelhouder was.

Eind maart 54 werd deze zaak (plus die aan het Damrak, waarover later meer) voor onbepaalde tijd verpacht aan zoon Loutje (hier bij zijn eerste huwelijk in 1941).
In 1957 bedroeg de pandhuur 5200 gulden. Uit de notulen van de jaarlijkse vergadering der commissarissen uit
67 en 68 weten we dat het pand toen nog altijd - tegen lage huur - gepacht werd van de gemeente.
 

Na een kort intermezzo in Bruinisse met een wegrestaurant aan de toen zojuist geopende Grevelingendam, bewoonde Loutje tussen 1970 en 1973 het bovenhuis. Het bedrijf werd toen, onder zijn leiding, opnieuw grondig verbouwd. Beneden aan de Spuizijde kwam een Bodega, beneden aan de Singelzijde, een koffiebar en boven kwam een chique restaurant. Loutje zou het bedrijf samen met zijn tweede vrouw Wil runnen tot aan zijn pensioen eind 73. Zij verhuisden toen naar een kapitale villa in Badhoevedorp en lieten een bedrijfsleider voortaan het werk doen.

De Bock V,  Damrak 6

Eind 1936 was Lou in staat, om zijn eerste bedrijfspand te kopen en wel een prachtig Herenhuis aan het Damrak 6. Het mooie pand met halsgevel stond naast het Victoria Hotel
, dat toen de nummers 1, 3 en 5 in gebruik had. De laatste bewoner was in 1933 gestorven, waarna het gebouw - als laatste woonhuis aan het Damrak - ook al leeg gestaan had. Hier werd op 27 maart 1937, na een supersnelle verbouwing met ‘De Bock V begonnen.

De advertentie met Lunch-hapjes voor 25 cent, Winterschotels voor 40 cent en een 4-gangen Diner voor slechts 75 cent was er duidelijk op gericht om publiek te trekken. Er werd geld op toegelegd! Het Handelsblad roemde in een redactioneel: "de unieke verschijning aan den hoofdweg van Centraal Station en de binnenstad en de moderne en frissche inrichting, die geheel beantwoord aan de eischen, die aan deze zaken tegenwoordig worden gesteld".


Ondanks de ruime zolder, bleef het gezin echter nog, tot groot verdriet van Alida en de kinderen, tot half oktober 37 in de bedompte Roelensteeg wonen. Niet omdat het niet anders kon, maar omdat Lou het zo wilde. Elke cent moest gebruikt voor de zaken, niet voor privé zoals het aftimmeren en inrichten van de zolderetage tot woning. Hij had aan het succes en t grote geld geroken en de drang naar méér en groter werd voortaan bepalend. 

Na de opening en de latere gezinsverhuizing naar het Damrak, zette Lou een bedrijfsleider in de Caféterias De Bock’ in de Kerkstraat, Roelensteeg en het Spui. Beide kleinere restaurants bleven tot omstreeks tot half augustus ‘68 ingeschreven als De Bock’ Cafeteria’s en ondergebracht in één van de vele Naamloze Vennootschappen, die nog zouden volgen.
Lou kwam er alleen nog om de weekomzet te innen. Deze houding had tot gevolg dat menig medewerker zich verrijkte. “Er werd gegraaid in de kas”, maar ook in de boedel.

Toen de caféteria De Bock
Damrak goed draaide, werd zoon Loutje hier de bedrijfsleider en betrok in 1939 de zolderwoning. Ouwe Lou verhuisde op 20 september 1939 met zn gezin naar Zuid en betrok een herenhuis in de Willem Royaardstraat en zou het geld voortaan laten rollen...

Zakenpartner Desmet, met zijn picante bioscoop op de Niewendijk 69 (achterzijde Damrak), zou vanaf '38 
voor de drankvergunning betalen. Dit bedrag, een winstaandeel in de drankomzet, zou oplopen tot 25 gulden per week in 1957. Later zou ook de naam van deze Caféteria veranderen in Brasserie De Bo
c
k
, na 61 in Fiësta en in de jaren 70 tot Crêperie De Bock 

Bij zijn huwelijk in 1941, beheerde Loutje ook het Swarte Schaep aan het Leidseplein 10 en na de oorlog Cabaret Extase, een luxe uitgaansgelegenheid op het Leidseplein 3.

Loutje woonde tot 1969 aan het Damrak 6 en zou, zoals vermeld, ook de Brasserie aan het Spui runnen. Loutje had geen wetttige kinderen, maar wel één zoontje en twee dochters bij minnaressen, allen Louis en Louise genoemd!

Elk jaar kwamen vele (achter)neefjes en nichtjes bij hem thuis kijken naar de intocht van Sinterklaas; vanaf de eerste etage had je daar een prachtig uitzicht op!  

Brasserie De Bock ‘In de Smidse’ , Korte Leidsedwarsstraat 26


Toen begin mei 1938 De Bock III
aan het Kleine Gartmanplantsoen werd doorgebroken en uitgebreid met het erachter aanpalende pand in de Korte Leidsedwarsstraat 26 plus leegstaande buurpanden, waarvoor architect Blok de tekeningen en inrichting maakte, werd het vloeroppervlak van het lokaal in de Korte Leidsedwarsstraat 107.8 m².

  
 

Hier opende Lou op 3 juni 1938, Brasserie "In de Smidse". Het bedrijf maakte gebruik van dezelfde keukens en voorzieningen als de drie zaken op het Gartmanplantsoen. De ruimte was ooit een smederij en Lou’s jong overleden vader, was immers smid en fabrikant in ijzerwaren geweest. Inspelend op dit sentiment, als eergevoel naar vader, sloeg hij met deze naam twee vliegen in één klap en opnieuw gratis reclame!

Koningin Juliana kwam hier, jarenlang, regelmatig dineren samen met gasten of in klein gezelschap. Z
ij lustte wel een borrel en was soms behoorlijk teut. De rekening werd consequent altijd pas na een half jaar betaald… en nooit een cent fooi!

Het bedrijf werd geleid door zoon Bob, op papier officieel door beide zoons, maar in de praktijk werkte dat absoluut niet. Rond 1958 werd erover gedacht - en met de Amstelbrouwerij besproken - om de Smidse te verbouwen tot Bier Stube. De brouwerij was hier sterk op tegen vanwege de angst dat de bieromzet bij de concurrentie, aan wie zij óók leverden, hierdoor zou dalen.

Verbouwd werd er toch in 1960, met te dure materialen, tot Bar en Grill restaurant, later nog uitgebreid met visspecialiteiten (zie ansichtkaart). Kosten 30.650 gulden. Hiertoe was een Commanditaire Vennootschap aangegaan met vishandelaar Stam. Dan reclame makend als Gilderestaurant, Bar, Grill en Visspecialiteiten.
De ficale huur was gestegen tot 27.500 gulden voor beide panden, inclusief die aan het Gartman.

Het bedrijf ging per half februari 1965 in andere handen over. De vroegere gezamenlijke faciliteiten (keukens, slagerij en patisserie) met de Bock III aan het Gartman, werden gewoon zowel van binnen als buiten dichtgetimmerd. 

De Bock ’t Gekroont Spinnewiel',  Leidseplein 10a

In het Algemeen Handelsblad van 11 augustus 1939 treffen we nevenstaand redactioneel met de kop: ‘Nieuw Restaurant aan het Leidscheplein’. Deze adressering was weer zo’n reclamestunt van Lou. Leidseplein 10a, bestond toentertijd nog helemaal niet, maar ‘t klonk natuurlijk wel goed. In werkelijkheid stond het nieuwe bedrijf in de Korte Leidsedwarsstraat No.51 huis en 1 hoog.

Op een oudere Woningkaart staat vermeld dat de nummers 53 tot 67 nooit bestaan hebben en dat No.51 grenzend is aan het Leidseplein. Eerder was hier gevestigd een ‘Koffiehuis van den Volksbond’.

 

Krap anderhalf jaar later, in 1941, werd het oudhollandse restaurant ‘t Gekroont Spinnewiel' al intern verbouwd. Hiervoor werd wederom de beroemde en inmiddels bevriende architect Dr. Ir. C.A.G. Blok ingehuurd, die hiermee de vakbladen haalde met zijn moderne vormgeving. Het bedrijf zou verder gaan als Bar, Taverne, Restaurant.
 

Voortaan traden hier ook musici, zangers en cabaretiers uit binnen- en buitenland op. Als reclame werden grote oplages ansichtkaarten gedrukt met afbeeldingen van het moderne interieur of de artiesten. Deze werden o.a. verspreid via de andere zaken. Vóór de oorlog, trad Lou’s zuster Dien hier met enige regelmaat op als harpiste, samen met haar echtgenoot, stehgeiger Emil Müller en actrice, cabaretière Tilly Perin-Bouwmeester. Dien was eerder verbonden aan ‘t Residentie orkest, het toneelgezelschap van Louis Bouwmeester en ‘t Arnhems Symphonie orkest.   

De zaak liep als een trein en al snel verloor het daardoor Lou z’n interesse. Hij was weer toe aan een nieuwe uitdaging, dat werd een restaurant in het historische pand ‘de Leeuwenburg’, maar daarover later. Zijn oudste dochter Mini moest, zoals eerder met de ‘De Bock’ zaken aan 't Kleine Gartmanplantsoen 5 en op het Damrak 6, hier als bedrijfsleider aan de slag! 

Mini was de oudste van de vier kinderen en een intelligent meisje dat de HBS net niet afmaakte, omdat zij als 17 jarige - door vader - tot bedrijfsleider van de ‘De Bock’ op het Gartman ‘gebombardeerd’ was. Hiervoor werd zelfs een gerechtelijke procedure doorlopen om haar zo jong al meerderjarig te laten verklaren, zodat zij zelfstandig het bedrijf kon voeren en ook tekenbevoegdheid had. Ze nam haar taak zeer serieus en werkte enorm hard.

 

 

 

In het najaar van 1944 werkte Mini, 28 jaar oud, nog altijd als bedrijfsleider van ‘t Gekroont Spinnewiel, inmiddels bijgestaan door haar kersverse echtgenoot Adeh, eigenlijk consulent lichamelijke opvoeding van beroep.
Het jonge stel had zich eerder dat jaar op zondag 19 maart verloofd (geen ontvangdag) en trouwden, ondanks oorlogsgeweld en schaarste, op grootse wijze op woensdag 20 september. Bruidsmeisje en -jonker waren Ilse en Henri, de kinderen van Adeh’s broer, die als beroepsofficier krijgsgevangen zat in Duitsland. Als het jonge stel toen op bezoek bij haar ouders kwam, was de vaste begroeting: “Dag vader, dag moeder, dag Lida, dag Bob, is ‘t morgen geen vrede dan hebben we strop”.

 


 

 

Zij werd op een dag in oktober met veel vertoon opgepakt door de Sicherheits Dienst en kwam in het beruchte Huis van Bewaring op de Weteringschans terecht. Onder de beschuldiging, dat ze in het eten gespuugd zou hebben van Duitse officieren. Wat ze inderdaad vaker deed, als ze zich erg arrogant gedroegen. Het liep met een sisser af!


Cabaret, nachtclub 'La Normandie'

Op kerstavond 1940, werd naast ‘t Gekroont Spinnewiel, in de Korte Leidsedwarsstraat No.49 en No.49a een nieuw bedrijf van vader Lou geopend, genaamd: Cabaret, nachtclub 'La Normandie'.
Deze was met een tussendeur verbonden met No.51 en werd eveneens door dochter Mini (en vier jaar later samen met haar man Adeh geleid). Mini en Adeh betrokken op 8 augustus ‘45 de woning boven het Spinnewiel, officieel nog altijd Korte Leidsedwarsstraat No.51. 

In de jaren 45 - 55 traden er vele nationale en internationale artiesten op. Zoals: Heintje Davids, Rudolf Nelsons cabaret met Toujours D’Amour (zie reclame ansicht), het duo Jozef Bahr en Tony Hartweger met Wiener Café, The Peter Sisters uit de USA, Dora Poulsen en later moppentapper Max Tailleur. Vaak in combinatie van grootse optredens in Extase - een nieuw bedrijf van vader Lou - op het Leidseplein 3.

Hoewel in het naoorlogse Nederland, Duitstalig repertoire niet populair was, durfde Lou het toch aan, hen een nieuwe kans te geven. In een weekbladartikel (1951) over het leven van artiest Jozef Bahr (Baar) werd hij daarvoor als ‘restaurateur Weylers’ gecomplimenteerd! Hetzelfde artikel noemt de AVRO radio omroep als belangrijk voor de comeback. Een neef van Lou, Cor Brinkbok speelde eveneens in het omroeporkest en had voor de oorlog o.a. in Moskou en Wenen gespeeld.

In de volksmond en de media werd ‘La Normandie’ altijd aangeduid met 't Gekroont Spinnewiel, beiden met adres Leidseplein 10a.

Mini en Adee deden het samen goed en hadden o.a. veel klandizie door zijn sportcontacten. Adeh was lid van de sportclubs AFC, de ABC en de ACC. Vele clubleden zagen hun zaken dan ook als stam-etablissement. Hun drie kinderen, waar zij heel blij mee waren, werden er tussen 1946 en 1950 boven de zaak geboren.
Het jaar 1950 was een slecht jaar voor de Amsterdamse Horeca. Vele bedrijven moesten personeel ontslaan. Zo ook het ‘De Bock’ concern. In ’t Spinnewiel kregen zeven personen ontslag aangezegd, aldus de communistische krant De Waarheid. De recessie was gelukkig van korte duur. 

In 1955 wilde ‘Ouwe’ Lou de zaak wel aan Mini en Adeh verkopen, maar zij vonden zijn voorwaarden niet acceptabel. Mini had er immers al ruim 15 jaar de leiding, maar Lou was onverbiddelijk…
De zaak werd vervolgens verkocht aan Chalet-Suisse, die de kaasfondue in Nederland introduceerde. Bij de opening stonden haar dochtertjes, Danielle en Yvonne, in de door oma Ammie (Alida) fantastisch gebreide Zwitserse pakjes de gasten te begroeten. Ze kregen er later elk een doos Caran d'Ache kleurpotloden voor.

Op 10 mei 1955 verhuisde het gezin Kleyn - Weilers naar Zandvoort. Adeh zou later jarenlang bedrijfsleider zijn van Cinema Parisienne, Nieuwendijk 69. Het eerder genoemde picante bedrijf van Louis' zakenpartner Desmet en een relatie hebben met diens dochter. Overigens ook weer een ‘Soap’ verhaal waardig, maar een ramp voor echtgenote Mini en hun kinderen.


De Bock - Harrisons - Den Haag

Er zouden nog meer, voor die tijd, innovatieve bedrijven volgen, zoals in december 1939 een ‘Drie in Een, franchise De Bock - Harrisons’ in de Haagse Spuistraat.
Bij het feestelijke noenmaal waren afgevaardigden aanwezig van het ministerie van Economische zaken, de erevoorzitter der ANVV, baron Kraayenhoff en secretaris jonkheer Quarles van Ufford en andere notabelen.

Sprekend voor het dedain waarmee de oude garde der HORECAF Lou’s succes bekeken zijn de woorden van de plaatselijke voorzitter Johan Nicolaas van Hanja, die overigens zelf ooit als kelner in Amsterdam begonnen was en in ‘39 uitbater van Hotel Zeerust in Scheveningen: “die zeide even te hebben geaarzeld om hier te verschijnen, omdat hij wist dat zijn aanwezigheid niet door alle leden naar waarde zou worden geschat. Maar uit vakkundig oogpunt betreft het hier een zaak, die in elk opzicht geslaagd mag worden genoemd. In deze moeilijke tijden is evolutie in het bedrijf niet tegen te gaan, vooral nu niet, nu een algemene prijsverlaging voor de bestaande hotelbedrijven onmogelijk is gebleken. Een zaak als deze behoeft niet den ondergang van andere zaken te betekenen. Men zal in de toekomst zijn prijzen moeten aanpassen bij de wensen van het publiek”.

 

De oorlogsjaren
 
Lou had de oorlogsdreiging goed ingeschat en had ruimschoots op tijd een aantal panden om laten bouwen tot vriespakhuizen. Vanaf begin ‘39 was hij begonnen zoveel mogelijk voorraad in te slaan. Honderden geslachte koeien, varkens en gevogelte werden ingevroren. Daarnaast bouwde hij een enorme drankvoorraad op. ‘t Was zoveel dat er nog ruim over was voor de bevrijdingsfeesten zes jaar later!
Overigens werden met de flessen jenever vele malen Duitse officieren omgekocht, waardoor een aantal joodse medewerkers en familieleden de oorlog heelhuids doorkwamen. Zij konden onder andere ‘onderduiken als schipper en dekknecht op een door Lou gecharterd binnenvaartschip. 
Zo behoedde hij ook enkele werknemers, inclusief zoon Bob en neef Jo, voor tewerkstelling in Duitsland. Dankzij zijn vooruitziende blik en dus die enorme voorraad, heeft niemand van zijn personeel (noch hun familie) honger hoeven lijden tijdens de Hongerwinter ’44-45. Uiteraard gold dat ook voor ‘verre’ verwanten of kennissen. Aangetrouwd of niet, zij konden mee eten samen met het personeel van ‘De Smidse’.
 
Met het beruchte Huis van Bewaring Weteringschans vlakbij, behoorden veel Duitse officieren tot de vaste clientèle. Lou was echter, zoals eerder opgemerkt, zéér Oranje gezind en liet dat in het najaar van 1940 bij pagina grote advertenties ook merken. Het bedrijfslogo van het ‘De Bock’ concern was uiteraard een bok met nu eronder “Je Mangerai” (ik blijf eten) in plaats van de bekende koningshuisleuze ‘Je Maintendraie” (ik houd stand).

Hoewel de zaken ‘normaal’ doordraaiden voor zover de bezetter dat toeliet, raakte de oorlog Lou zowel op zakelijk als op persoonlijk vlak wel degelijk. Zijn Joodse clientèle zou grotendeels gedeporteerd worden. Ook was hij gedwongen de bordjes met ‘Verboden voor Joden’ bij de entree op te hangen. Joodse werknemers moest hij, op bevel van de bezetter ontslaan. Veel artiesten die o.a. in Extase en ’t Gekroont Spinnewiel optraden waren Joods. 

Vanaf juni ’40 gebruikte hij de kaart van Nederland, in de vorm van een bokkenkop, als achtergrond voor zijn reclame uitingen. Het Algemeen Handelsblad plaatste deze advertenties voor ‘t laatst op 17 november. Daarna hield Lou zich gedeisd.

Vanwege de vele Duitse officieren, die zijn bedrijven frequenteerden, werd hij óók in de gaten gehouden door verzetsgroepen. Maar tevens door de Sicherheits Dienst (SD), er konden immers in zo’n druk bezocht bedrijf heimelijke afspraakjes gehouden worden door verzetsmensen. Deze foto (en meerdere) werd genomen door fotograaf van Dijk op bevel van de SD. Het pand werd dus in de gaten gehouden, zowel door de bezetter als door de ondergrondse... 

De oorlog spleet echter ook de familie. Zus Dien (harpiste) en haar man Emil (violist), beiden verbonden aan het Arnhems Symphonie orkest, tekenden begin ‘42 voor de Kulturkammer. “Opdat zij konden blijven optreden, het was immers hun enige broodwinning” zo verklaarden zij aan een woedende Lou, die hen als landverraders uitschold. 



Het bleek echter meer dan dat; hun 13-jarige zoon Albert (Ab) hadden ze bij de Hitlerjugend aangemeld. Ab wilde dat zelf helemaal niet en werd vervolgens door Lou in huis opgenomen als ‘jongste zoon’. Op deze foto zien we Alida, Dien, haar kinders Mientje en Ab in begin '40 - toen alles nog 'normaal' was - lopend op het Damrak. 
Ab zou hier wonen tot in 1949, toen tante Alida hem aanraadde vrede te sluiten met zijn ouders. Hij deed z'n best, maar goed kwam het nooit meer... Na zijn (avond)studie tot bouwkundige zou Ab de banden met zijn ouders en zus definitief verbreken, vanwege de vele - stug aanhoudend, door hen ontkende - foute besluiten tijdens de oorlogsjaren.

Zoals, toen begin september ’44 vlak voor D-day, zoveel mogelijk burgers de stad Arnhem moesten verlaten. Zijn moeder Dien en zus Mientje (zichzelf later Elma noemend) vertrokken naar schoonzus Müller in Nordhausen in de Harz, wier echtgenoot daar bankdirecteur was. Echtgenoot Emil Müller (zoon van Duitse ouders) reisde hen na - naief verwachtend daar wel als violist aan de slag te kunnen. Via het arbeidsbureau werd hij als vrije burger tewerkgesteld in het naburige Niedersachswerfen, waar ook dwangarbeiders uit het beruchte concentratiekamp Mittelbau - Dora werkten. Met ‘t grote verschil, dat Emil dagelijks vrij op en neer pendelde naar zijn zus en gezin.

Nadat begin april '45 de stad Nordhausen plat gebombardeerd was, kwam Dien naar Amsterdam. Ze moest zich melden op de Da Costakade, werd verhoord en kwam daarna als ‘foute’ Nederlander enige maanden in het interneringskamp Castricum-Schoorl terecht, waar ze na een zware griep en te zijn mishandeld, bijna stierf. Iemand heeft dit aan Lou gemeld en hij ’regelde’ haar vrijlating. Dien kwam toen ook, op voorspraak van Alida, bij hen in huis. Ze bleef immers z’n zus en haar twee kinderen woonden er al. Dien’s man zat nog ruim drie jaar vast in interneringskamp Hoorn. Alida zorgde stiekem af en toe voor wat geld, zodat Dien en Mientje hem konden bezoeken, Ab wilde nooit mee. Dit alles legde een zwaar stempel op de sfeer in huize Weilers en binnen de familie. Waarna men elkaar opzettelijk uit het oog verloor!
Ook verbrak Lou, om vrijwel dezelfde rede, de vriendschap met architect Blok.
 

Terug naar de familie in Amsterdam. We zien hen bijna dertig maal voorkomen in de Politie Meldingsrapporten 1940-1945, waarbij het zestien maal ging om aangifte van fietsdiefstal en tweemaal als getuigen van een handgemeen. We vertelden al over dochter Mini, die oktober ‘44 opgepakt werd door de SD, omdat ze in het eten gespuugd zou hebben van Duitse officieren. Haar schoonzus Anneke (vrouw van Loutje) was haar - om hetzelfde voorval -  op 5 november ‘42 voorgegaan.

Een vreemd voorval op een al even vreemd tijdstip en locatie speelde zich af op 10 februari 1941; om 7 uur 's ochtends kwam aan het politie bureau Leidseplein, ene persoon genaamd Harm Post (de ex-verloofde van Mini), wonende Vechtstraat 167 / 1 hoog, die mededeelt dat even te voren, toen hij zich als bezoeker in Café Villa d' Este, Korte Leidschedwarsstraat 73 bevond, is aangevallen en geslagen door een eveneens aan dit bureau verschijnend persoon die opgeeft genaamd te zijn William Boerlage, geb. te Velsen 21-6-1903, notaris wonende Stationsweg 91 te Velsen. In genoemd café was verschil van mening ontstaan omtrent zitplaatsen hetgeen tengevolge had dat Boerlage handtastelijk werd en een rever van de colbertjas van Post stukscheurde en door beide personen eenige klappen werden uitgedeeld. Getuigen: Louis Weilers, oud 24 jaar, restaurateur wonende Damrak 6 / 2 hoog en Louis Weilers, oud 48 jaar, koopman (!) wonende W. Roijaardstraat 2. Pieter Pieterse Pruijs, oud 54 jaar, bouwondernemer wonende Middenduinerweg 6 te Velsen en J. Schalling, oud 33 jaar, assistent accountant wonende van Ostadelaan 63 Naarden - Bussum. Boerlage verklaarde genegen te zijn de schade aan Post te vergoeden. Je vraagt je af wat de halve familie zo vroeg in de ochtend te zoeken had in Café Villa d' Este, terwijl diverse eigen bedrijven om de hoek lagen…

“Op 4 juni 1941 om 12.20 uur brengen agenten van politie Heins en v.d. Reiden vanaf bureau Jonas Daniel Meijerplein naar de Weteringschans een persoon genaamd Johan Weilers (foto links), buffetchef De Bock, wonende Utrechtsestraat 33 / 2 hoog, alhier. Terzake overtreding uitgaansverbod (zich tussen 0 en 4 uur in de open lucht bevinden). Blijft tot 4 uur in bewaring”.

Op 28 september 1941 om 9.30 uur deed Louis sr. “restaurateur en directeur Cafeteria De Bock, kantoorhoudende Singel 440, aangifte dat onbevoegden zich gisteren tussen 19 en heden 6 uur, door verbreking van het raam op de 1e verdieping, toegang hebben verschaft tot zyn kantoor. Uit zyn kantoor vermist hy een perzisch kleed groot 2,5 bij 1,5 meter rood en blauw, ongeveer 310 sigaren gemerkt "Duc George", een aantal flessen jenever en cognac, benevens 40 blikken levensmiddelen, ter gez. waarde van ongeveer Fl.1800. Geen vermoeden”. 

Het administratiekantoor van het ‘De Bock’ concern aan de Singel 440 huis was op 30 april 1940 in gebruik genomen. In de loop van ‘41 werden de bovenverdiepingen erbij getrokken. Hier had Lou als een echte directeur zijn eigen kantoor, waar hij overigens zelf niets administreerde. De boekhouder zat er en de overige ruimten werden gebruikt als opslag en verhuurd aan personeel.

 


 

Op 8 oktober ‘43 om 15.45 uur op politiebureau Singel, “doet Louis Weilers, restaurateur, aangifte dat onbevoegden in de nacht van 7 op 8 okt. door vernieling van een ruitje en verbreking van een hangslot zich toegang hebben verschaft tot perceel Singel 440, waarin is gevestigd het administratiekantoor van cafetaria De Bock. In genoemd perceel werden nog twee deuren opengebroken. De daders zijn blijkbaar gestoord. Er wordt niets vermist. Geen vermoeden. Dactologische dienst in kennis gesteld”.

Op 1 mei ‘44 rapporteert de recherchedienst der Staatspolitie bureau Leidseplein, “dat rechercheurs Hooft en Walgaring van bureau Singel aangehouden hebben de 28 jarige kassière bij De Bock in de Roelensteeg, Hiltje Malefeit die ruim 1600 gulden verduisterd heeft in dienstbetrekking”. Normaal gesproken gooide Lou een betrapt personeelslid op staande voet op straat, maar nu besloot hij aangifte te doen. Juffrouw Malefeit werd door hem ontboden op het kantoor aan de Singel en daar gearresteerd.  

Het pand aan de Singel zou tot begin 1962 door Lou als kantoor gebruikt worden. Dochter Lida zou hier in 1954 bijna een jaar wonen, evenals in 1960. Toen was het pand al slecht onderhouden en verkrot. In een tijd dat de onroerendgoedmarkt in Amsterdam nog relatief goedkoop was, kocht Maup Caransa dit pand evenals panden in de Kalverstraat en rond het Rembrandt- en Leidseplein en werd eigenaar van meerdere chique hotels, zoals: het Doelen, Schiller, Américain, Amstel en het Caransa Hotel. Veel panden verkocht hij later weer met grote winst. Caransa voerde ABC-constructies uit bij onroerend goedtransacties en liet woningen verkrotten om de bewoners eruit te kunnen krijgen.

Taveerne D' Leeuwenburgh

Eind september 1943, zo lezen we in de krant Het Vaderland, werd Lou ook uitbater van het restaurant genaamd ‘Taveerne D' Leeuwenburgh’ in het zojuist gerestaureerde gebouw aan de Oudezijds Voorburgwal 14, eigendom van Vereniging Hendrick de Keyser en eveneens ingericht door architect Blok.
Er was ruim twee jaar gerestaureerd aan ’t pand, dat daarvoor bekend stond als ’De Burcht van Leyden’. Dankzij de woningkaart weten we dat Lou de taveerne begin september ‘49 overdeed aan zijn vroegere boekhouder, leerling en zakenpartner Nicolaas Kroese, die er één van zijn bizar ingerichte ‘Eethuisjes’ zou drijven.

 

Naoorlogse jaren - Leidseplein alias WEILERSPLEIN 

Het Leidseplein werd in de volksmond ook wel het WEILERSPLEIN genoemd, “als op het Leidseplein de lichtjes weer eens branden gaan…” uit het liedje van Jacques van Tol zou mede hierop gebaseerd zijn. In een straal van zo’n 200 meter bezat Lou hier maar liefst ZEVEN bedrijven (en drie er vlakbij) met ruim driehonderd man personeel!  

Voorstaande familieherinnering wordt bevestigd door een paginagroot artikel (inclusief bovenstaand plattegrondje) van 14 mei 1965 over het Leidseplein, genaamd: “Het plein der 15.000 stoelen” in Het Vrije Volk, democratisch-socialistisch dagblad.
Onze Lou wordt hierin beschreven als degeen die het ooit zo doodse en deftige plein verhief tot ‘Het Centrum van Vermaak’, zoals hijzelf al in 1926, als visionair, op ansichtkaarten liet drukken.
 

Ook had Lou - in die naoorlogse jaren - een vinger in de culturele pap van de stad. Louis Armstrong trad, mede op zijn initiatief, op in Tuschinski. Dochter Lida en nicht Mientje (Elma) moesten er op zijn bevel heen. “Wij zagen in de hoek van de grote foyer op het paarse tapijt een gekromd lopende zwarte man tevoorschijn komen. Wij blonde meiden van 17 en 18 gilden, Armstrong richtte zich op en brulde van het lachen”.  

Om zijn moeder te eren, die net als hijzelf zo van theater hield, was Lou in 1947 samen met vrienden Henry Heineken (van de brouwerij) en Pierre Perin, betrokken bij - de restauratie van de bouwval - en heropening in ‘48 van de Kleine Komedie aan de Amstel. Lou kende acteur en artistiek leider Pierre Perin van vóór de oorlog (diens vrouw Tilly Bouwmeester trad wel eens op in t Gekroont Spinnewiel). Perin was eerder exploitant van bioscopen in Soerabaja, Zaandam en het Apollotheater op de Haarlemmerdijk en woonde sinds 45 ook in de Minervalaan. Perin zou ook exploitant worden van het foeilelijk herbouwde Floratheater (de latere discotheek iT), dat pas een kwarteeuw na de brand van 1929, herbouwd was.

Cabaret Dancing Thé Dansant ‘Extase’, Leidseplein 3

Aan en rond het Leidseplein bezat Lou dus een reeks van moderne uitgaansgelegenheden. We noemden al de Bar, Taverne, Restaurant op No.10a. Op No.3, op de 1e etage van het KLM-gebouw werd Cabaret, Dancing, Thé Dansant ‘Extase’ geopend.

Behalve een restaurant, bezat Extase een bar met luxe dansvloer en een podium voor artiesten. Vaak dezelfde als die ‘In ‘t Spinnewiel’ en ‘La Normandie’ optraden, maar dan grootser. Zoals combinaties van Rudolf Nelsons cabaret, Jozef Bahr en Tony Hartweger, in augustus 1950 The Peter Sisters uit Amerika, Dora Poulsen (foto links) in december ‘58 en met regelmaat het tango-orkest Malando, ‘t zigeunerorkest Lajos Veres en vele andere bekende artiesten.

Restaurant ‘t Swarte Schaep, Leidseplein No.11


Op het Leidseplein No.11, boven café ‘De Leydsche Poort, werd in de jaren ‘40 restaurant ‘t Swarte Schaep geopend. De ingang lag om de hoek in de Korte Leidsedwarsstraat. De jonge Loutje zwaaide hier jarenlang de scepter. Volgens een krantenartikel uit 1965, kwam in het Schaep “de sjiek en internationale set, aldus zo beschreven door de Belgische prins Albert”.

Najaar 1972 ging ook dit, als beste restaurant der stad bekend staande, over in handen van Kroese.

 

Louis z’n energie en ambities waren onbegrensd! Zodra hij

echter een nieuw bedrijf voor elkaar had, zette hij er één van zijn kinderen of een bedrijfsleider in en kwam alleen nog controleren en incasseren. Daarna was voor hem de lol eraf, verveelde zich en bedacht weer iets nieuws. Op dit punt was hij geniaal.
Zijn gezin was echter ondergeschikt aan al zijn nieuwe uitdagingen en zijn despotisme. Ze schikten zich, de vreselijke armoede gedenkend en deden wat vader Lou hen opdroeg. 

Gedurende de zomers huurde hij voor het gezin (plus aanhang) elk jaar een groot huis in Zandvoort en bracht daar heerlijke maanden door. 

Naast het werk hield Lou van vissen, kegelen, klassieke muziek (Mozart) en het rondtoeren in zijn Amerikaanse slee! Toen oudste zoon Louis in 1941 trouwde, was "ouwe Lou" inmiddels miljonair en woonde sinds 20 september 1939 op stand in een herenhuis in de Willem Royaardsstraat 2, in Amsterdam Zuid. Inclusief  dienstmeisje voor dag en nacht, waarvoor half mei ‘47 in het Nieuwsblad van het Noorden, een opvolgster werd gezocht: “Aardig meisje, zelfstandig kunnende werken”.

Twee jaar later besloot Lou zomaar, zonder enig overleg met Alida, dat ze gingen verhuizen naar de Minervalaan 80 / 3 hoog. Waarom dat heerlijke ruime huis met z’n hoge plafonds verlaten? Gewoon, omdat hij wat anders wilde… Zo was Lou…  

 

 



PR-stunts avant la lettre


Lou was gek op aandacht en had een goede neus voor gratis reclame uitingen. Zo zat hij in de organisatie van een bedrijvenvoetbal competitie. Deze foto genomen na een wedstrijd met zijn ‘De Bock’ team, zie het logo op z’n shirt, leverde weer heel wat klandizie op nadat het plaatje in de krant gestaan had!                            
Werd er een nieuw bedrijf geopend, dan schroomde hij niet om gebruik te maken van belangrijke publieke personen. Zowel staatslieden, burgemeesters, geslaagde zakenlui als journalisten ontvingen dan een uitnodiging. Met de foto’s van de feestelijke openingsrecepties haalde hij met gemak telkens de krant.
Overigens telde hij al vóór 1940, de toenmalige Nederlandse notabelen onder zijn beste klanten. Zoals eerder gezegd, behoorden zelfs leden van het Koninklijk huis tot zijn tevreden clientèle!

Ook greep hij elke familiare gelegenheid aan om gratis publiciteit te verkrijgen. Zoals hun 25-jarig
huwelijksfeest, de trouwerijen van z’n kinderen die zelfs het Polygoon bioscoopjournaal haalden en soms maakte hij ook nieuws, zéér vooruitlopend op latere marketingtechnieken.  

Zoals we aan 't begin van Lou's levensverhaal reeds meldden, was zijn vader Rooms en moeder Hervormd. Inmiddels kwam het Lou wel gelegen om lid te worden van de Franstalige Waalse Hugenotenkerk aan de Oudezijds Achterburgwal. Hij maakte goede sier met zijn vermeende Franse afstamming en verzon er een interessante herkomst bij. Hoewel hij vloeiend Frans, maar ook Duits, Engels en Italiaans sprak, was ook dit verhaal een ver doorgevoerde publiciteitsstunt. De oudste kinderen moesten, naast het burgerlijk huwelijk, daarom ook voor de Waalse kerk trouwen, hiermee een bepaalde gemaakte chique uitstralend! 

                           


Een andere stunt dateert van oktober 1954, toen de De Bock zaken twintig jaar bestonden. De prijzenklok werd die dag twee decennia teruggeschroefd. Koffie: 10 cent, warme schotels: 40 - 75 cent, een uitsmijter ros[bief]: 45 cent. “En gulzig kwamen de horden er op af, als motten naar een schemerlamp, bikten als uitgehongerde leeuwen en blokkeerden de ganse dag de straat. Sommigen kwamen driemaal terug, anderen, meer natgehalsd, waren niet van hun krukjes af te slaan en sloegen de sherry (15 cent) achterover in een tempo dat de directeur deed besluiten de kurken op de flessen te laten. Notoire smulpapen konden niet wachten op hun volgende schotel Schnitzel en legden alvast een onderlaagje van slagroompunten.

Er werd die dag dik op toegelegd, doch de reclamestunt was geslaagd”, aldus het Parool! Een jaar later wijdde dezelfde krant een paginagroot artikel aan Lou en zijn Amsterdamse horeca imperium.

En ook het Elseviers Weekblad van 16 juli 1955 schreef lovende woorden, nam diverse foto’s en interviewde zelfs het personeel. Lou zelf werd als volgt omschreven: “met een jolige twinkeling in zijn ogen, genoeglijk voort keuvelend maakt hij de indruk van een theaterdirecteur die zojuist een voordelige dag heeft afgesloten”. Dit zal hem beslist gestreeld hebben, ijdel als hij was.                                                                                                                                                                                     Zoals bovenstaand stukje uit het weekblad toont, was Lou uiteraard trots op zijn bedrijven, apetrots zelfs. Toch kon hij het niet laten om ietwat badinerend over zijn restaurants met hun snelbuffetten te spreken. Hiermee zijn concurrenten de wind uit de zeilen nemend. Zij hadden het onder elkaar neerbuigend over die broodjeszaken en vreetschuren, maar onderhand at half Amsterdam bij hem, terwijl de collega’s klaagden over teruglopende omzetcijfers. Het concern De Bock’ had inderdaad in korte tijd een groot marktaandeel verworven. Tot hun vaste klanten, behoorden behalve de reeds genoemde ook musici, handelsreizigers, ambtenaren en natuurlijk de ‘gewone man’ die voor het goedkope edoch smakelijke dagmenu kwam.

Kasteel hotel ‘t Kerckebosch in Zeist

In de nazomer van 1946 startte Lou zijn laatste grote project als Horeca visionair, hij kocht een landhuis met bijbehorend landgoed ’t Kerckebosch aan de Arnhemse Bovenweg 31 in Zeist en liet dit volledig ombouwen - met behoud van de oude ornamenten - tot een zéér luxueus hotel - restaurant en een bijbehorende beheerdersvilla in het voormalige koetshuis. Lou gaf het de naam: Kasteelhotel ‘t Kerckebosch. Het hotel behoorde officieel tot de NV Cafetariabedrijven Holland, kortweg de NV Holland, waarvan hij enig aandeelhouder en directeur was (één van de vele Naamloze Vennootschappen van Louis). Het pand staat vandaag de dag op de Rijks Monumentenlijst, als volgt omschreven:

“Het imitatiekasteeltje Kerckebosch ligt verscholen achter het geboomte op de hoek met de in de jaren twintig aangelegde Oranje Nassaulaan en heeft de voorgevel naar de Arnhemse Bovenweg. Rechts van de oprijlaan aan deze weg bevindt zich het oorspronkelijke koetshuis. De villa met koetshuis is in opdracht van jonkheer E. Lintelo de Geer opgetrokken in middeleeuwse kasteeltrant, waarbij op volledig a-historische wijze gotische fragmenten als luchtbogen, rozetvensters, spitsboogvensters en vierpassen zijn toegepast, met name in de oostgevel, waar zich de ingang bevindt. 't Kerckebosch is een cultuurhistorisch waardevolle villa, die door zijn kasteelallure beschouwd kan worden als symbolisering van de adellijke afkomst van de bewoner. Dit in feite negentiende-eeuwse romantische fenomeen van het teruggrijpen op een roemrucht middeleeuws verleden als identificatiemogelijkheid manifesteert zich hier in extreme vorm. Typerend is de functieverandering in exclusief hotel-restaurant”.

De ‘Zeister Nieuwsbode’ publiceerde als volgt: “Jonkheer Egbert Lintelo de Geer (Amsterdam, 1869 - Zeist, 1945) liet tussen 1904 en 1911 aan de Arnhemse Bovenweg een kasteelachtige villa bouwen. Hij noemde dit huis Kerckebosch, naar het nabijgelegen Kerk- en armenbos. Een kerk- of armenbos was bezit van de kerk, waarvan de opbrengst naar de armen, de diaconie ging. De grotendeels woeste grond behoorde tot 1918 toe aan de R.K. kerk van Driebergen - Rijsenburg. In dat jaar werd de gemeente Zeist eigenaar. Sindsdien verrees er een villapark, met als wijknaam Kerckebosch. In 1947 maakte de NV Holland van het herenhuis een hotel en toen kwam de naam Kasteel Kerckebosch in zwang
”.

Jonkheer de Geer was in 1901 gehuwd met Maria van Marwijk Kooy, dochter van medeoprichter van de Beiersche-Bierbrouwerij De Amstel te Amsterdam. Haar broer volgde vader op bij de Amstelbrouwerij. Wellicht werd onze Lou via deze weg - na het overlijden van de jonkheer in ‘45 - op het landhuis met mogelijkheden gewezen. Of ontdekte hij het zelf, bij een bezoek aan zijn broer Frans, die op de Voorheuvel in Zeist een drogisterij had gehad?

In elk geval zal de inrichting hem hebben aangesproken; namelijk dezelfde oude bouwmaterialen of namaak gebruikte hij in zijn andere bedrijven.
Na aankoop moest er verbouwd worden. Lou stelde zijn zwager Johan Gackstätter (hertrouwde weduwnaar van Alida’s zuster Maartje Veul, op de foto bij de toegangspoort) aan als onderhoudsman, portier en bewaker van het hotel in wording . In de verbouwingstijd woonde deze met z’n gezin in het hotelgebouw zelf. Eind oktober ’48 verhuisde hij naar het inmiddels opgeknapte dubbele Koetshuis bij de entree, waar ook de bedrijfsleider gehuisvest werd.

Na de kostbare verbouwing van het hoofdgebouw, die tweemaal zo duur uitkwam als beraamd, werd een bedrijfsleider van buitenaf aangetrokken. Er kwam een feestelijke opening en er werden ansichtkaarten, zoals voorstaande, gedrukt. De ingehuurde bedrijfsleider maakte er al snel een puinhoop van en echtgenote Alida nam de zaken waar. Dochter Lida zat maandenlang in haar eentje ziek thuis in Amsterdam, terwijl zij eindexamen moest doen voor de HBS. Een onhoudbare toestand, waarna verschillende hoogopgeleide en dito betaalde managers elkaar rap opvolgden, aldus de herinnering van Lida.

Ene Meulemans hield het langer uit als bedrijfsleider. Hij woonde met zijn gezin ook in het Koetshuis. Zijn twee dochtertjes en de kleinkinderen van Gackstätter, die daar regelmatig logeerden, speelden dan heerlijk op het terrein. “Het was er geweldig, we hadden er alle vrijheid om in het bos te spelen, salamanders te vangen in de vijver, te fietsen enz.”.

Het deftige hotel-restaurant werd van meet af aan ontdekt als uitvalsbasis voor jachtpartijen, feesten en bruiloften voor de hogere burgerklasse. Zoals blijkt uit diverse huwelijksadvertenties en artikeltjes in het Utrechts Nieuwsblad.

Echter, Nederland zat in de wederopbouw en ook de zogenaamde bovenklasse hield de hand op de knip. Een kopje thee kostte een kwartje en een fles champagne vijftig gulden, een astronomisch bedrag in die dagen.

Daarnaast had het hotel ook een ietwat discutabele naam in het zo dorpse Zeist, waar meneer pastoor nog de dienst uitmaakte. Economisch succes diende hier niet geëtaleerd te worden, zo had broer Frans, Lou al gewaarschuwd. Jonge stelletjes die hun huwelijksnacht hier wilden doorbrengen, werd - op stadse wijze - niet gevraagd naar hun trouwboekje. Dat was in Zeist tot laat in de jaren vijftig een schande!

Begin November 48 werd de nieuw aangebouwde manege - naast de stallen c.q. garage en het koetshuis rechts van de oprijlaan - geopend. Dochter Lida had hier haar eigen paard. In de zomermaanden kwam manege Hillegersberg uit Rotterdam, met een aantal paarden die door de hotelgasten gehuurd konden worden.

Ook mensen uit de omgeving konden er hun paard stallen. In de weekends werden er soms wedstrijden georganiseerd en was het er een drukte van belang. Op het royale grasveld voor het hotel, grenzend aan het terras werd dressuur gereden door ruiters van Hillegersberg, terwijl de gasten op het terras onderwijl konden genieten van een High Tea. Als er sneeuw lag werden er arrensleetochten door het bos georganiseerd met de achtergebleven paarden.


Op 2 december 1949 waren koningin Juliana en prins Bernhard als gast in hotel Kerckebosch aanwezig op een huntbal van de Koninklijke Nederlandsche Jachtvereniging en eind maart 1953 nam Prins Bernhard hier deel aan een diner na de plechtigheid op de vliegbasis Soesterberg.

Desondanks bleek Nederland nog niet klaar voor deze dure en chique accommodatie en het werd dan ook na ruim twaalf jaar (1958) letterlijk en figuurlijk Lou zn Waterloo. Kasteelhotel Kerckebosch behoort sinds 1975 tot de Bilderberg groep.

Hotel Huis ter Duin in Scheveningen

Half mei 1947 trouwde zoon Bob op grootse wijze met chemisch analiste Annie, dochter van ‘n boekhouder - accountant. Met koetsjes werden alle gasten, ruim 150, naar ‘t stadhuis, de Hugenotenkerk en De Bock aan het Gartman vervoerd.

Het jonge stel ‘kreeg’ van Lou een nieuw bedrijf genaamd Hotel Huis ter Duin in Scheveningen, alwaar Bob anderhalf jaar bedrijfsleider zou zijn, in deze nieuwe loot aan de reeks van papa. Fijne jaren, voor hen beiden! 

Vervolgens werd Bob de ‘baas’ van De Bock aan het Gartman en van De Smidse en woonde daar met zijn jonge gezin op de zolder.





In 1962 zou Bob – na onmin met broer Loutje - naar Zandvoort vertrekken en daar ‘Hotel, café, restaurant Zuiderbad’ aan de Boulevard Paulus Loot 5 gaan runnen.

Overigens gepacht via de NV WEMA (Weilers Exploitatie maatschappij) van nicht Mientje Beverdam en haar man Otto Boxhoorn.
Op zichzelf een verhaal apart; het geld voor deze naoorlogse bouw kwam indirect uit het in 1938 achterovergedrukte bedrag - door haar vader Gerrit Beverdam, als gérant van hotel ‘De Bock’  op het Kleine Gartmanplantsoen – en bovendien woonden zij ernaast met alle bemoeizucht van dien. Bob zou ’t pand in 1982 verwerven.

Villa ‘de Golfslag’ in Zandvoort
                                          
Lou en Alida (Ammie voor de kleinkinderen) lieten al in 1951 deze privé villa met zeezicht aan de Boulevard Paulus Loot 91 in Zandvoort bouwen.
 
Tijdens de oorlog was in verband met de aanleg van de Atlantik Wal alle eerdere bebouwing afgebroken.
              
Ook hier wordt weer duidelijk hoe Lou opereerde, de grond stond op naam van de NV Cafeteriabedrijf Holland. Zelfs de kosten voor de architect ad 4.500 gulden werden door de NV betaald. In de Zandvoortse gemeenteraad werd dit gegeven, vier jaar later nog een kleine rel, want de grond had nooit aan een NV verkocht mogen worden.
In 1957 stond er nog een hypotheek open ten bedrage van 59.750 gulden.

Lou hield er sowieso en absoluut géén persoonlijke financiële administratie op na. De zaken waren van hem en hij was de zaak, zo simpel!

Tussen de archiefstukken van de Amstelbrouwerij vonden we zelfs een nota van herenkleding, verstuurd naar het bedrijfskantoor aan de Singel. Het chique pak en overhemden had hij laten bezorgen bij zoon Bob, toen bedrijfsleider aan het Gartmanplantsoen. Hetzelfde gold zijn luxe Amerikaanse slee, de garagerekeningen en benzinebonnen, alles ging op kosten van de zaak!  


Alle kleinkinderen en ook Lou’s buitenechtelijke zoontjes Jean Louis en Peter (waarover later meer) waren dol op Ammy, ze was echt een lieve oma en ze logeerden allemaal  graag bij haar in Zandvoort. Op de heerlijke zonovergoten dagen ging ze met hen garnalen vissen met een schepnetje en die pelde ze dan vers voor een boterhammetje.
Extra attractie was het feit dat ze als een van de eersten een TV hadden en dan met z’n allen naar ‘Dappere Dodo’ keken en zwaaiden naar tante Hanny, de omroepster.
De heerlijke villa werd helaas eind 1958 verkocht aan cabaretier Toon Hermans.  

Maîtresse Anna Bogner

Louis begon op 49-jarige leeftijd een buitenechtelijke relatie, tot groot verdriet van zijn vrouw Alida (zie foto), met de veel jongere Duitse Anna Bogner. Nu zouden we het als zijn midlifecrisis omschrijven. 
 

Anna, een boerendochter uit Hebershausen, had al jong in de buurt van München als porseleinschilder gewerkt en kwam als 20-jarige au pair naar Nederland, bij een familie in Zeist.
Eenmaal in Amsterdam, begin 1925 werkte ze als kapster en sinds 30 april 1931 als huisjuffrouw in Hotel Holland aan de Nieuwendijk 100, alwaar ze in het voorhuis woonde. Vanaf 9 september ‘31 was Lou (met zijn gezin) hier ook werkzaam en woonachtig. Anna en Lou ontmoetten elkaar hier dus voor het eerst. De buitenechtelijke relatie werd echter pas tien jaar later serieus, nadat zij - de inmiddels zéér welgestelde - Lou weer was tegen gekomen bij een evenement in Zandvoort. Anna woonde toen aan de Amstelkade 169 / 1 hoog. 
 


 

Louis, inmiddels geslaagd Horeca gigant met meer dan tien bedrijven, huisvestte zijn maîtresse Anna Bogner op 2 december 1942, op een ruime etage aan de Rubensstraat 41 / 1 hoog, in de ‘Rubensstaete’ te Amsterdam. Een prachtig bovenhuis in de luxe wijk rond de Apollolaan in Amsterdam Zuid. Anna was toen hoogzwanger en stond al enige tijd officieel op de loonlijst van een van Lou's horecabedrijven. In werkelijkheid was dit ‘bijzonder pensioen’ ter grootte van 8.500 gulden, een verkapte vorm van alimentatie, want Anna heeft er nooit gewerkt!
                                      

Bij de geboorte van Jean Louis, op woensdag 10 februari ’43, kwam de dienstbode van Anna aanbellen bij zijn officiële gezin in de Willem Royaardsstraat, en zei: "Of ´meneer´ direct wil komen, ´mevrouw´ is aan het bevallen”. Echtgenote Alida wist wel van de relatie, maar niets van de zwangerschap en heeft daarna weken in het donker op bed gelegen, totaal in de war. 

In de zomer van ’44 werd er onder invloed van de familiemoraal, een oplossing gezocht. Het verhaal gaat - dat dankzij een grote afkoopsom - Anna, inmiddels 40 jaar oud en nog altijd van Duitse nationaliteit, in september ‘44 trouwde met de tien jaar jongere Amsterdamse A.T. (Theo) Elias, chef de reception van beroep, wonende te 's Gravenhage.
Pas een jaar later schrijft Elias zich in op het adres van Anna, die dan vijf maanden zwanger is van haar tweede zoon.
De relatie met Lou was gewoon doorgegaan, maar de kleine Peter kreeg automatisch de
achternaam Elias. Hij was echter wel degelijk een kind van Lou. Het papieren huwelijk tussen Anna en Elias werd na twee jaar ontbonden. De scheiding werd geregistreerd op 24 september ’46 en Elias ging er met de buit vandoor. Overigens liet hij zich pas op 23 december ’46 bij Anna uitschrijven. Overigens zou hij nooit trouwen en zich als vertegenwoordiger, later caféhouder te Utrecht vestigen.

Kort na de geboorte van Peter, eind januari 1946 ‘viel’ Lou’s echtgenote Alida van een keldertrapje en brak een nekwervel. Na maandenlang in de Spinozakliniek opgenomen te zijn geweest en thuis verzorgd te zijn door o.a. dochter Lida en haar nog inwonende schoonzuster Dien (plus twee kinders, sowieso al een stressvolle situatie), is ze hersteld. 
 

Desondanks regelde Lou in juni 1947 een luxe villa, compleet met zwembad en tennisbaan, aan de Houtweg 17 in Laren voor Anna en z’n twee zoontjes [foto 2006]. Lou bracht hier meer tijd door dan bij zijn vrouw. Op 17 mei 1949, keerde dit gezinnetje terug naar Amsterdam en woonde er ruim zeven aan de Parnassusweg 10 / 1 hoog. Daarna een ruime benedenwoning aan de Catharina van Renessestraat 5, die Lou in ‘56 gekocht had voor Fl.16.500,00 op naam van de NV Cafetariabedrijf Holland. Het huis moest drie jaar later op aandringen van zowel Belastingdienst als Amstelbrouwerij ondergebracht worden in Lou’s privéadministratie, waarna het verkocht werd in augustus 1959. Anna zou daarna als bedrijfsleidster in een dameskapsalon werken.

Lou haalde in die jaren de jongetjes hier regelmatig op met zijn grote Amerikaanse slee voor een tochtje naar Zandvoort, waar hij toen die mooie villa had aan de Boulevard Paulus Loot. Tijdens zonovergoten zomerse dagen logeerden Jean-Louis en broertje Peter bij hun vader en diens echtgenote ‘tante’ Ammie. Zij behandelde hen net zo zorgzaam en lief als haar eigen kleinkinderen, die van dezelfde leeftijd waren. Ze brachten vele dagen door op het strand en samen met de neefjes en nichtjes genietend van de eerste kindertelevisieprogramma’s.  

 

Dat het voor alle betrokkenen een lastige situatie was, laat zich raden. Lou was de enige die zich er niets aan gelegen liet liggen. Hij hield contact met zijn twee zoontjes, zorgde dat Jean Louis in München en Berlijn aan de Ballet Academie kon studeren en nam hem daarna - eind jaren ’60, begin jaren ‘70 - ook nog enige jaren in huis. Jean Louis was DE trots van Lou, toen hij Ster balletdanser werd te Hamburg. Jean Louis had enkele herenliefde relaties en kreeg dus geen kinderen. Hij schitterde voor ’t laatst in het Amsterdams Totaal Anders Ballet (zie foto).  Peter zou naar school gaan onder de naam Bogner, kon als kind al fantastisch tekenen en ontpopte zich als autodidact tot beeldend kunstenaar. Hij zou pas na zijn huwelijk in 1967 en na de geboorte van zijn zoon en naamgenoot, op verzoek van zijn moeder z’n officiële achternaam Elias inruilen voor de naam Bogner, goedgekeurd bij Koninklijk Besluit in 1969.
Peter zou zich later gaan interesseren voor Indiaanse kunst en zijn roepnaam veranderen in Wolf (Black Wolf). Veel van zijn beeldende kunstwerken zijn te vinden in de Gemeente Lelystad. Daarnaast in Art galeries, in de gebouwen van de Luchtmacht en veel van zijn werk werd aangekocht via de BKR. Als Black Wolf maakte hij schilderijen, airbrush, bodypaint, 3D art, exotische en leren kleding en sieraden op maat in Medieval en Fantasy stijl, deed performances (o.a. vuurspuwen) op Fantasy festivals en meer. Kijk hier voor een completer beeld van zijn kunst http://www.­blackwolfart.­eu

 
Na de dood van Alida in 1974 wilde Lou alsnog trouwen met Anna, maar deze oprechte aanzoek werd door haar afgewezen. Zij vond een huwelijk toen niet meer nodig… Het Horeca imperium van Lou, inmiddels verdeeld onder zijn oudste twee wettige zonen, was voor Anna ook niet meer zo aantrekkelijk, groter dan in ’58 was toegezegd (waarover later meer) zou haar toelage immers niet worden. Anna woonde vanaf 1959 tot aan haar dood in 1985, in een ruime flat aan de Marius Bauerstraat.
Wellicht enigszins verbitterd of beschaamd - een alleenstaande moeder had toen bepaald geen hoog aanzien - zal Anna haar relatie met Lou nooit meer ter sprake willen brengen. Ook niet toen haar oudste kleinzoon er naar bleef vragen.

Peter sr. zou zijn vader in 1982 nog een laatste maal opzoeken, samen met zijn eigen twee zoontjes. Ze gingen naar een opa in Santpoort. Deze oude heer moesten ze volgens opdracht van hun vader, netjes Meneer Weilers noemen.
Peter jr.: "Ik kan me goed voor de geest halen dat die keurige oude heer een lucifer in zijn mond had en met een sigaret langs het luciferdoosje trachtte een lucifer aan te steken of de sigaret... Ik had op dat moment de beleefdheid om hem te helpen en heb netjes de lucifer verwisseld voor de sigaret en deze voor hem aangestoken. We zijn nog gebleven voor de thee en daarna heb ik deze man, die mijn opa was, nooit meer gezien".

NV WEMA (Weilers Exploitatie Maatschappij Amsterdam)

 

Zoals gezegd verpachtte Lou sinds maart 54 de zaken aan het Spui en Damrak voor onbepaalde tijd aan zoon Loutje. Per 1 september 56 verpachtte Lou - voor een periode van tien jaar - de bedrijven aan t Gartmanplantsoen en De Smidse aan beide zoons Loutje en Bob voor 46.000 gulden per jaar. De zaak in de Jonge Roelensteeg werd verkocht aan Loutje, die zusje Lida er in zette.
              
In de jaren 1956-58 ging het goed mis. Lou was toen ongeveer 60 jaar oud en leefde op veel te grote voet. Z
n volwassen kinderen waren getrouwd en werkzaam in zijn concern en zn twee natuurlijke zoons middelbare scholieren. Zakelijk gezien was hij net door t oog van de naald gekropen en had veel verlies geleden met het Kasteelhotel t Kerckebosch. Lou bleef achter met grote schulden, vooral aan de fiscus.

In de Tweede Wereldoorlog introduceerde de Duitse bezetter in Nederland verschillende wetten (de meeste zijn direct na de oorlog afgeschaft), behalve de Vennootschapsbelasting waartoe op 30 april 42 was besloten. Deze wet was al in de maak vanaf eind jaren '30 en werd voltooid tijdens de bezetting. De altijd om geld verlegen bezetter kwam een extra belasting goed uit en bovendien was al het voorbereidend werk reeds verricht door Nederlandse ambtenaren. Om deze reden besloot de Nederlandse regering het Besluit na 1945 te handhaven.

 

Hierop had Lou heel opportunistisch niet gerekend en weigerde deze dan ook af te dragen. Hierdoor ontstonden  natuurlijk problemen met de Rijksbelastingdienst. Uiteindelijk moest hij vanzelfsprekend toch voldoen, maakte hierover geen zwart-op-wit afspraken met de dienst. De fiscale schuld steeg tot ongekende hoogte, mede dankzij alle boetes-op-boetes!
Lou ging bedrijven en panden verkopen, om hiermee de
schuld af te betalen. Echter hij zag over het hoofd (en slecht geadviseerd), dat bij verkoop van een  bedrijf, er over de winst ook weer belasting betaalt diende te worden. Kortom, in korte tijd zag hij zijn horeca imperium en het kapitaal verdwijnen.


In de loop van
57 schakelde de Amstelbrouwerij in overleg met de - eveneens tekort geschoten - boekhouder Schallig, Belastingadviesbureau Bettinck & Kemp (BK) in, hopende een uitweg te vinden in deze financiële puinhoop. Het dossier telt maar liefst 248 paginas. Overigens een prijzig advies ad 15.000 gulden.

 

               Amstelbrouwerij: niet zomaar een cafébaas”…
De brouwerij meldt dat
het makkelijk zou zijn op een failliet aan te sturen, maar zal dan ook een grote klant - 400 hectoliter bierbelang - verliezen. In de kantlijn geschreven staat: het gaat hier immers om niet zomaar een cafébaas”…
In een brief van BK aan de Inspecteur der Belasting te Amsterdam, Mr. R. Reuvers, in dato 18-11-1958 voeren zij aan, dat:
de heer Weilers ons heeft medegedeeld, dat voordat hij tot verkoop van het pand Kleine Gartmanplantsoen is overgegaan, zich met de belastingdienst in verbinding heeft gesteld over de vraag of deze verkoop waartoe hij in verband met zijn fiscale en andere verplichtingen werd genoodzaakt, belastingschuld zou oproepen, welke vraag bij monde van Inspecteur Hendriks ontkennend was beantwoord. Van Uwentwege is door Inspecteur Roel het hiervoor bedoelde pand gesteld op 200.000 gulden waarde. Om tot een oplossing in de hiervoor bedoelde geest te geraken zijn in de laatste maanden verschillende besprekingen gevoerd. Resultaat daarvan in beginsel overeenstemming bereikt; effectuering van een en ander levert echter nog een aantal moeilijkheden.


Er stonden nogal grote bedragen open o.a. bij de fiscus, te weten: achterstallige Inkomstenbelasting ruim 15.000 gulden en aan Vennootschapsbelasting (NV Holland en NV Zilvermeeuw) 68.792,40 gulden. De deal die BK trachtte te sluiten: “…dat de Inspectie der Belastingen de heer Weilers Sr. finale kwijting verleent voor de belastingschuld tegen betaling van vijftig procent” werd op 4 december ’58 besproken. Voorwaarde hierbij was dat beide zoons alle zaken inclusief overige openstaande schulden van vader zouden overnemen, waarvoor de brouwerij een lening zou verstrekken.
Wederom in de kantlijn een met de hand geschreven opmerking: “Het is veel geld, maar ’t zal toch moeten gebeuren. Ik meen dat de zoons het wel goed doen en niet zo’n gat in de hand hebben als vader”.

Reorganisatie
De boel diende duidelijk financieel - organisatorisch gerenoveerd en gesaneerd en alle NV’s ofwel opgeheven of ondergebracht te worden in de WEMA, met daarin twee commissarissen (Mr. A. Benders accountant en J.L. Gosman Amstelbrouwerij).

Zoals eerder vermeld had Lou er nooit enige vorm van privé-administratie op nagehouden. Zijn villa in Zandvoort, de woning voor zijn maîtresse, zijn auto enz. het liep allemaal via de NV Holland. Dus dit diende uitgezocht en ondergebracht bij privé. Per 7 maart 1960 werd Lou met terugwerkende kracht tot 31 december 1958, ontheven van al zijn bezittingen (exclusief zijn huis), maar óók van al zijn schulden. De zoons moeten alsnog de belastingschuld - van vader - ten bedrage van 20.286 gulden voldoen. Hierbij aangetekend dat de fiscus de Vennootschapsbelasting van bijna 42.000 gulden, over het jaar 1955 heeft kwijtgescholden.

Begin 1960 waren alle NV’s en CV’s ondergebracht in één NV, de WEMA (Weilers Exploitatie Maatschappij Amsterdam). De NV telde op dat moment nog vijf bedrijven: De Cafetaria op het Damrak 6, pand was eigendom en de cafetaria op het Spui, werd gehuurd met ‘n lage huur, beide geleid door oudste zoon Loutje.
De cafetaria - restaurants - hotel ‘De Boc
k’  op het Kleine Gartmanplantsoen en brasserie ‘in de Smidse’ in de Korte Leidsedwarsstraat, beide panden in eigendom - verpacht (voor 40.000 gulden per jaar) en geleid sinds ’49 - door zoon Bob. Cafeteria Roelensteeg tot 1968 in bedrijf. Wiener Café in de Korte Leidsedwarsstraat 87 verpacht en hetzelfde jaar verkocht aan de Weense zanger, cabaretier Tony Hartweger. 

Per 7 maart 1960 verkocht Lou met terugwerkende kracht tot 31 december 1958 zijn aandelen in de WEMA aan zijn zoons Louis jr. en Bob voor duizend gulden per aandeel, waarde op dat moment was echter Fl. 613,61. Ieder ‘kreeg’ zes gewone aandelen en vijf preferente aandelen. Lou wordt in deze verkoopakte genoemd als mondeling gevolmachtigde van: Lida Molkenboer - Weilers, Mini Kleyn - Weilers (zijn twee volwassen dochters) en Anna Bogner (zijn maitresse).

Lou bleef zelf adviseur van de WEMA. Hij had recht op één en een kwart procent der winst van alle bedrijven, plus 1250 gulden per maand. Het niets doen vloog hem tevoren al aan en daarom had hij in september 1957 al - voor eigen rekening - nog een cafetaria in de Raadhuisstraat geopend, onderpand waren de villa in Zandvoort en het pand Damrak 6.

Sinds 9 januari 1958 woonden Alida en Lou ook weer in Amsterdam, in de Henri Zagwijnstraat 18, 2 hoog. De villa in Zandvoort werd pas aan ’t eind van dat jaar verkocht, de woning voor z’n tweede gezin pas in ‘59. Je zou denken alles opgelost en ze leefden nog lang en gelukkig…

De specifieke persoonlijkheid van de heer Weilers Sr.

Echter dan hadden alle goedwillende betrokkenen toch buiten de letterlijke en figuurlijke waard gerekend. Lou bleef zich met van alles - zelfs de dagelijkse bedrijfsvoering en inrichting - bemoeien. Roomde mogelijk zelfs af, al is daar geen hard bewijs voor te vinden. Wel de opmerking in één van bovengenoemde stukken, dat: “gezien de levenswijze en uitgavenpatroon van de heer Weilers, hij niet rond zal komen van de toelage”. Terwijl die 1250 gulden toentertijd, anderhalf maal een modaal inkomen was…

 

Begin 1962 stond de zaak op springen, zoals blijkt uit de Brief van P. Kranenberg (Amstelbrouwerij) in dato 29 januari 1962 aan Mr. Benders, accountant te Bussum: “… het voornaamste argument om deze zaken voor de ondergang te behoeden is onze reputatie in de stad, waar wij zovele tientallen jaren met de Weilers verbonden zijn geweest.
Er zit in het pand Gartmanplantsoen een behoorlijke overwaarde en toch niet slechte omzetcijfers. …Zoals je bekend, waren wij ook al benaderd door Stam’s Vleespaleizen, die de niet onaardige vordering van 50.000 gulden op deze heren hebben.

Commissarissen in de NV WEMA zijn de heren Gosman en Harmsen, doch van een normaal commissarisbeleid is gezien de specifieke persoonlijkheid van de heer Weilers Sr. nog nooit sprake geweest. Er is een directe belastingschuld van 19.000 gulden. Voorts is er een urgente lijst van crediteuren van 68.475 gulden per 31-1-1962, waarbij dan moet worden vastgesteld, dat men rustig kan rekenen op nog 100.000 gulden voor tot nu toe verzwegen affaires. Ik geloof voorzichtig dat er een tekort is van 250.000 gulden terwijl de omzet toch rond anderhalf miljoen (!) bedraagt. Nu begrijp ik dat er door de versnippering der zaken wat meer kosten ontstaan dan normaal, maar óf er moet een enorm lek, óf er moet hier op flinke schaal op andere wijze zijn gemanipuleerd, óf het bedrijfsbeleid is beneden het vereiste peil.

Een faillissementsaanvraag onzerzijds moet echter m.i. niet worden bevorderd en zelfs surseance van betaling is niet gewenst. Ik zou mij kunnen voorstellen dat wij een ‘onder curatelestelling’ vorderen met de heer v.d. Veen als bedrijfsleider naast de heer Louis Weilers jr., dat wij de heer Weilers sr. voorstellen zich met geen enkele gang van zaken meer te bemoeien, en dat wij tot nader order de exploitatie overnemen”.

Uit opeenvolgende correspondentie blijkt dat vis- en vleesleverancier v.d. Stam - ook samen met Lou, vijftien jaar eerder, een Commanditaire Vennootschap aangegaan in betrekking tot ‘De Smidse’ - op slinkse wijze (via de Amstelbrouwerij) probeerde Lou een poot uit te draaien.
"Hij wist wel iemand (een familielid in Canada, die terug wilde naar Holland) die het bedrijf kon overnemen voor een zacht prijsje… Lou had eerder 350.000 gevraagd, v.d. Stam reageerde: Veel te hoog, met 200.000 ruim betaald”.
De brouwerij ging niet in op v.d. Stam en zou het bedrijf zelf overnemen en het daarna verpachten aan ‘Wiener Wald’, die er - in de volksmond - een kippen crematorium (kip van ‘t spit) begon.

 

Sinds januari 1962 woonden Alida en Lou weer in de Minervalaan 80 (Amsterdams Goudkust), de etage die al sinds 1949 in bezit van de familie was. Alida  bleef haar hele leven stapelverliefd op Lou, ondanks alle verdriet dat hij haar aandeed, z’n zeer dominante manier van doen, zijn gierigheid naar haar en hun kinderen toe en de wijze waarop hij hun loyaliteit afdwong. Desondanks wist ze het thuis altijd heel gezellig te maken, zong en lachte ze veel en was ze altijd in voor een ‘uitje’. Een gevleugelde uitspraak van haar, als je haar mee uit vroeg was: “ Ik heb mijn hoed al op”.

Wijze les van Ammie aan haar kleindochters, door haarzelf door schade en schande opgedane levenservaring; laat NOOIT een man merken hoeveel je van hem houd! Zij overleed op 78-jarige leeftijd en werd door Lou begraven in het familiegraf op begraafplaats Zorgvlied.     

Lou leefde voor zijn werk en zijn bedrijven. Zijn gezin kwam (ogenschijnlijk) op de laatste plaats. Lou zou slechts met één van zijn elf kleinkinderen, een band opbouwen. Zijn achternichtje Ruth, dochter van neef Johan, heeft achteraf gezien de beste herinneringen aan hem, toen zij tijdens haar rechtenstudie bij Lou en Alida inwoonde op de Minervalaan (foto 2006). Overigens woonde zij er tegelijkertijd met balletdanser Jean Louis (Lou’s natuurlijke zoon). Bewonderd werd Lou echter alom door alle kinderen en kleinkinderen!

Lou zou 89 jaar oud worden. Wist de band met z’n kinders - helaas - niet meer op te bouwen. Zelfs niet met Bob, die als enige z’n financiële verplichtingen aan vader na zou komen. Na het overlijden van Alida werd hij vergeetachtig, later was er sprake van dementie, maar hij woonde tot 24 maart ‘82 zelfstandig. Zijn laatste levensjaar sleet hij in een verpleeghuis in Santpoort en in het Broekmanhuis (Nieuwe Laan 4) in Amsterdam West. 

Een paar weken voor zijn overlijden logeerde hij met de afdeling in Ermelo. Volgens familieverhalen hield hij daar met Anna vakantie... Lou stierf in elk geval in Ermelo.
Ook hij vond zijn laatste rustplaats in het familiegraf op begraafplaats Zorgvlied. Oudste dochter Mini zou zijn naam in de grafsteen laten beitelen, hetgeen echter ‘vergeten’ werd en dus nooit meer gebeurde… Een triest einde van “niet zomaar een cafébaas” en zijn bizarre, maar zéér werkzame leven tussen koffie en kaviaar!