Leven als beroepsmilitair in de roerige jaren 1806 - 1839  

 

In 1806 – Nederland is dan zojuist - onder Lodewijk Napoleon (een broer van Napoleon) - het Koninkrijk Holland geworden, meldt Jacobus Johannes Haagen geboren "den 7 Januarij 1783 te Amsterdam, zoon van Jan en Catharina Smet", zich als 22-jarige voor het leger. Onze Jacobus komt terecht in het Bataljon Artillerie van Linie No.4.
Als enig in leven gebleven zoon van een Duitse immigrant en een Haarlemse moeder, ziet hij daar wellicht nieuwe kansen, maar vast ook het grote avontuur. Zowel vader, kleermaker van beroep, als zoon hebben enige schoolopleiding genoten, want zij kunnen allebei schrijven en lezen!
 “Bij zijne aankomst in het Corps” wordt zijn signalement opgesteld: lang 5 voeten, 5 duim en 3 streek (als we uitgaan van de Rijnlandse maten, zo’n 1.70 meter lengte) . Lang aangezicht, smal voorhoofd, bruine ogen, ordinaire neus en mond, ronde kin, bruin haar en bruine wenkbrauwen.

De Franse tijd 1795-1813
Gesteund door de inval van het Franse leger, stichtten Nederlandse patriotten onder Franse protectie de Bataafse Republiek, een Franse vazalstaat. Hiermee begon de Franse Tijd. Van 1806-1810 vormden we het Koninkrijk Holland. In 1810 volgde de inlijving bij Frankrijk. Een relatief korte, maar zéér tumultueuze periode. 

Het ministerie van Defensie meldt over deze tijd: “het was óók een periode van vernieuwing en modernisering in alle politieke en maatschappelijke sectoren. De Bataafs-Franse tijd kenmerkte zich door een intense politieke strijd en resulteerde in vergaande politieke hervormingen en Centralisering van de legerorganisatie.
Er kwam een eind aan de oude, versnipperde legerstructuur van rekrutering, betaling en organisatie. Er ontstond een ministerie van Oorlog (Defensie) in embryonale vorm. De centrale overheid nam de verantwoordelijkheid voor: legervorming; betaling van de militairen; materieel; bewapening en geneeskundige zorg van militairen. De Franse legerorganisatie diende als voorbeeld. De sterkte van het leger bleef fluctueren tussen de 20.000 en 30.000. Het leger voerde veel maatregelen maar half uit of zelfs helemaal niet. Reden hiervoor waren de onzekere tijden en gebrek aan financiële middelen. Nederland was als bondgenoot van Frankrijk verplicht mee te doen aan de oorlogen die Napoleon ontketende. Dit betekende dat Nederlandse militairen voortdurend in actie kwamen in vaak afgelegen oorlogsgebieden”. 

In 1803 werden de legerbataljons logisch genummerd: van 1ste tot en met 21ste bataljon Infanterie van Linie. In 1805 werden de aldus ontstane bataljons door elkaar gehusseld en verenigd tot 8 Regimenten Infanterie van elk 3 bataljons. In 1810 werden de meeste bataljons opnieuw herschikt in regimenten met de Franse benamingen; 123 t/m 126 en 131 Régiment d'Infanterie de Ligne. De Grenadiers heetten vanaf toen 2e Régiment de Grenadiers de la Garde d'Impériale, de jagers het 33e Régiment d'Infanterie Lègère. In 1813 zouden de meesten hiervan in de diverse veldslagen in Rusland vernietigd worden.

Op 21 Meij 1811 wordt Jacobus Haagen ingeschreven voor de “Stad Amsterdam in de registers voor de Land-Militie en Landstorm, hebbende Geloot No. 1322. De Staatsraad, Gouverneur van Holland voor het Noordelijke Gedeelte, verklaare, dat hierboven genoemde Persoon, met betrekking tot de Land-Militie is vrijgesteld als zijnde Militair”.



Het later opgestelde Nederlandse Militie Register meldt over onze Jacobus en de periode ervoor in een kort zinnetje: “
In 1806, 1807, 1808, 1809 en 1813 campagnes in Duitschland mede gemaakt en verschillende acties bijgewoond”.
Als we de jaartallen en zijn Bataljon Googlen, komen we erachter dat Jacobus mee gevochten heeft in de verschillende Napoleontische oorlogen en zelfs meerdere keren meetrok met de ‘Grande Armee’ naar Rusland. Hij had dus uiteindelijk heel wat kilometers in de benen en heel veel van Europa gezien. Zo vocht hij mee in 1806 bij Jena - Auerstedt, marcheerde op 25 oktober Berlijn binnen en vocht in februari 1807 mee bij de Slag om Eylau.

Deze Napoleontische oorlog (Vierde Coalitie 1806-1807) bestond uit Pruisen, Saksen en Rusland uit verweer tegen de groeiende Franse macht in Europa na de val van Oostenrijk. Pruisen en Rusland mobiliseerden zich in voorbereiding voor een nieuwe campagne tegen Frankrijk, en Pruisische troepen werden verzameld in Saksen.
Napoleon trok in de (tegen)aanval, en versloeg de Pruisen bij
Jena en Auerstedt in oktober 1806. Franse troepen bezetten grote delen van Pruisen en trokken Berlijn binnen op 25 oktober 1806. De Fransen rukten op tot Oost-Pruisen en de Russische grens, waar ze een onbeslist gevecht tegen de Russen leverden in de Slag bij Eylau in februari 1807.
 


Russische troepen trachtten opnieuw de Fransen te verdrijven, maar werden opnieuw verslagen bij Friedland (het huidige
Pravdinsk) op 14 juni 1807. Drie dagen later vroegen de Russen een wapenstilstand aan. Frankrijk sloot een vrede met Rusland en dwong Pruisen de helft van zijn gebied op te geven ten voordele van Frankrijk. De resterende gebieden werden opnieuw onafhankelijk. Jérôme Bonaparte werd koning van Westfalen en het nieuwe Hertogdom Warschau. Napoleon controleerde nu geheel West- en Centraal-Europa.

De volgende Napoleontische oorlog (Vijfde Coalitie 1809) bestond uit Groot-Brittannië en Oostenrijk. Groot-Brittannië was al lang met Frankrijk in conflict op zee, en was een alliantie aangegaan met Spaanse rebellen. Oostenrijk verzamelde een nieuw leger om de negatieve gevolgen van de vorige oorlogen ongedaan te maken. Oostenrijk kon enkele gevechten winnen, maar was effectief onderbemand zonder Pruisen of Rusland. Oostenrijk werd uiteindelijk verslagen in de Slag bij Wagram (5 -6 juli 1809). Het land werd gedwongen om vrede te sluiten met Napoleon en nog meer gebied op te geven. In 1810 bereikte het Franse keizerrijk zijn grootste omvang.

In 1812 trok Napoleon Rusland binnen om Tsaar Alexander I van Rusland te dwingen in het Continentaal Stelsel blijven. De ‘Grande Armée’ zo'n 600.000 man (270.000 Fransen en vele troepen van bondgenoten of vazalstaten), stak de rivier de Memel over op 24 juni 1812 en startte zijn veldtocht naar Rusland.
Het Legermuseum in Delft meldt: “Napoleons Grande Armée bestond niet alleen uit Fransen. Bij de Ruslandcampagne van 1812 waren ook Nederlandse militairen aanwezig die vochten onder Franse vlag. Officieel kende het Franse leger negen Nederlandse regimenten: het 123e, 124e, 125e en 126e linie-infanterie, het 33e regiment lichte infanterie, het 3e regiment gardegrenadiers, het 2e regiment lichte garde lansiers, het 11e regiment huzaren en het 14e regiment kurassiers”. 
 



De Slag bij Smolensk vond plaats op
17 augustus 1812, tussen 175.000 soldaten van de Grande Armée onder Napoleon en 130.000 Russen onder prins Bagration en generaal Barclay de Tolly
.
Na een lange tijd van terugtrekken door de Russen, was dit de eerste echte confrontatie tussen beide legers. De Russen namen aanvankelijk het initiatief en trokken naar het noorden om de Fransen te onderscheppen. Napoleon had dit plan echter door, en boog af naar het zuidwesten, waar hij de rivier de
Dnjepr bij het plaatsje Rasasna wilde oversteken, en zo de Russen in de rug aanvallen. Om dit plan te laten slagen, moest de stad Smolensk wel onbewaakt zijn, omdat de Fransen hier de rivier weer terug wilden oversteken.

Na enige verwarring bij de Russen over de plaats waar de Fransen zich bevonden, wilde Barclay naar het westen oprukken om de Fransen alsnog te onderscheppen. Bagration dacht hier anders over en boog direct naar het zuiden af, richting Smolensk. Barclay sloot zich daar niet veel later ook bij aan, nadat hij vernomen had dat de Fransen zijn leger in de rug wilden aanvallen.

Doordat er meer tegenstand was rondom Smolensk dan Napoleon had verwacht, viel zijn oorspronkelijke plan in duigen. Immers door de insubordinatie van Bagration was de stad bezet door een Russisch garnizoen en was een vlugge oversteek over de Dnjepr niet meer mogelijk. De ontgoochelde Napoleon wilde nu een symbolische zege behalen door Smolensk te belegeren. Hij omsingelde de zuidelijke oever van de stad, waar de noordelijke werd bewaakt door het leger van Barclay. Bagration was verder naar het oosten getrokken, om te voorkomen dat de Fransen de rivier ergens anders zouden overstaken en de Russen in de rug zouden aanvallen.

Napoleon stuurde drie legerkorpsen richting Smolensk om de hoge vestingmuren aan te vallen, begeleid door een groot artilleriebombardement. Smolensk was een middeleeuwse stad omgeven door dikke stenen muren, zevenenhalf meter hoog en vierenhalf meter dik, met ervoor een diepe, droge gracht en versterkt door dertig zware bolwerken. Napoleons opmars verliep vrij stroef door gebrek aan ladders. De soldaten van Napoleon probeerden via menselijke ladders naar boven te komen, maar dit werkte nauwelijks. Door de vele mortieren van de Fransen zag Smolensk na de eerste dag rood van het vuur.

Omdat de Russen toch geen vertrouwen hadden in de houdbaarheid van de vesting, verlieten zij hem niet lang daarna. Daarbij pasten zij de verschroeide aarde tactiek toe door alle voor de Fransen waardevolle voorraden te vernietigen en de bruggen over de rivier in brand te steken. Door de Franse artillerie en het in brand steken van de stad door de Russen voor zij aftrokken was de stad herschapen in een waar inferno. De stad was herschapen in een knekelhuis en de straten lagen bezaaid met zwart geblakerde lijken. Daarbij overal huilende inwoners op de knieën, huilend bij de ruïnes van hun huizen, rondzwervende honden en katten die hartverscheurend jankten, overal alleen maar dood en verwoesting.



De Russen verloren in deze operatie ongeveer 11.000 man en de Fransen 7.000. Het verlies aan Franse manschappen woog zwaarder voor hen dan voor de Russen omdat de eerste zo ver van huis niet konden vervangen worden. Daardoor verminderde de slagkracht van de slinkende
Grande Armée.

De verwoesting van Smolensk had als direct gevolg dat de stad niet meer kon dienen als winterkwartier met reservevoorraden voor de resten van de Grande Armée bij de terugtocht uit Moskou. Het achtervolgende leger herhaalde onverwachte uithalen van het verspreide Kozakkenleger dwongen Napoleon immers dezelfde terugweg te nemen als tijdens zijn opmars naar Moskou. Door dit alles was Napoleon verplicht in de maand november bij sterk dalende temperaturen in de slechtst mogelijke omstandigheden, met de oversteek van de Berezina in het vooruitzicht, zijn aftocht naar Parijs voort te zetten.



We vermoeden dat onze Jacobus op 17 augustus bij deze Slag om Smolensk gewond raakte, hij kreeg namelijk op 21 augustus 1812 ‘Congé de Reforme’ (verlof om te herstellen).  Zo miste hij de èchte grote veldslag bij Borodino, op 7 september 1812. Het hangt ervan af hoe ernstig Jacobus er aan toe was of hij al dan niet de beruchte ‘Grote Terugtocht’ tussen half oktober en half december over de rivier Berezina meemaakte. Slechts 18.000 tot 22.000 man van Napoleons enorme leger (van 600.000) overleefde de veldtocht.

Hoe en of hij uiteindelijk - gewond en door honger verzwakt - weer in Amsterdam belandde na een voettocht van ruim 2000 kilometer? We zullen het niet weten.
In elk geval zou onze Jacobus in het voorjaar van 1813 als “Grenadier (keursoldaat) bij 't 131e Regiment Jagers van Linie mee gaan op campagne naar Duitsland. Het 131e Regiment kwam onder bevel van generaal Reynier en ging deel uitmaken van het 7e Legerkorps.

Napoleon trok in de lente van 1813 met 145.000 man door het Thüringer Woud naar Leipzig. Op 1 mei kwam zijn voorhoede in gevecht met de troepen van het Oostenrijkse leger. Vervolgens bezetten zij Lützen (ten zuidwesten van Leipzig).  Op 21 mei volgde de Slag bij Bautzen (huidige deelstaat Saksen) met een overwinning onder Napoleon tegen de gezamenlijke legers van Pruisen en Rusland. Ondanks dat deze Slag een overwinning was voor de Fransen, was het niet het beslissende resultaat waar Napoleon op gehoopt had. Beide legers verloren ongeveer 20.000 man. Op 4 juni werd een wapenstilstand gesloten, die tot 13 augustus in stand bleef. Tijdens deze periode verklaarde ook Oostenrijk de oorlog aan Frankrijk.



In de
Slag bij Dresden (26-27 augustus) versloeg Napoleon de Russen, Pruisen en Oostenrijkers, maar een deel van het Franse leger werd vervolgens verslagen in de Slag bij Kulm op 30 augustus. Napoleon stuurde Oudinot en Ney om de Pruisische hoofdstad Berlijn in te nemen en zo de Pruisen tot vrede te dwingen, maar Oudinot en Ney leden een nederlaag in de Slag bij Dennewitz op 6 september en moesten zich terugtrekken. Op 8 oktober sloot de Franse bondgenoot Beieren zich aan bij de geallieerden. Napoleon trok zijn leger terug en organiseerde zijn troepen rond de stad Leipzig, waar van 16 tot 19 oktober een enorme veldslag plaatsvond, de Slag bij Leipzig, ook wel de "Volkerenslag" genoemd omdat zoveel verschillende naties deelnamen. De veldslag tussen 195.000 Franse soldaten en 350.000 geallieerden eindigde in een nederlaag voor Napoleon, die grote verliezen leed en zijn troepen moest terugtrekken achter de Rijn. Nu voegden ook de andere Duitse staten zich bij de coalitie tegen Frankrijk.

Het Noordelijke Leger onder bevel van de Zweedse kroonprins Bernadotte trok na de Slag bij Leipzig op richting de Nederlandse grens. De Nederlanders, die van de Franse nederlagen hoorden, kregen weer hoop dat ze ooit weer onafhankelijk zouden worden. Her en der braken kleine opstanden uit. De Russische kozakken van de voorhoede onder bevel van generaal Alexander von Benckendorff trokken op 17 november 1813 de grenzen over. Wat begon als een verkenning ontaardde al snel in een vlucht van de Fransen uit Noord-Nederland. Een week later werden de kozakken ingehaald in Amsterdam en stond Von Benckendorff op het balkon van het Koninklijk Paleis op de Dam.

In eerste instantie wisten de Nederlanders van de plotselinge paniek gebruik te maken door overal in opstand te komen en de macht te grijpen. De Fransen herstelden zich en sloegen hard terug, bijvoorbeeld bij de herovering van Woerden, dat werd geplunderd en waarbij 40 burgers werden vermoord. De Fransen moesten zich verder terugtrekken in enkele vestingsteden, zoals Arnhem, Gorinchem, Bergen-op-Zoom, Naarden en Den Helder. Deze steden werden door de Russen, Pruisen, Britten en Nederlanders belegerd. Op 30 november werden Arnhem en de Duitse stad Stettin ingenomen, waardoor vele Nederlandse soldaten in Franse dienst krijgsgevangen werden genomen; deze gingen over in Nederlandse dienst en vormden het kader van het nieuwe Nederlandse leger.

Willem Frederik, de zoon van de laatste stadhouder Willem V, landde op 30 november in Scheveningen. In Den Haag nam hij enkele dagen later, op 2 december, de titel aan van Soeverein Vorst van het Soeverein Vorstendom der Verenigde Nederlanden. De Fransen organiseerden begin december een tegenaanval vanuit Antwerpen, maar bij het Beleg van Breda werden ze gestuit. De Fransen wisten ondanks de belegeringen hardnekkig stand te houden, totdat het bericht kwam dat Napoleon was afgetreden. De Franse troepen gaven de vestingen op en trokken zich terug naar Frankrijk. Nederland was weer onafhankelijk. De keizer trad af en werd verbannen naar het eilandje Elba.



Jacobus Haagen
 was in die campagne achtereenvolgens “Canonnier (schutter), vuurwerker en Corporaal” en zou na de nederlaag van Napoleon uit Franse dienst deserteren.
De Franse artillerie werd als de ruggengraat der grondtroepen van het Franse leger beschouwd. Diverse bronnen melden: "De Franse kanonnen stonden vaak in grote batterijen bij elkaar opgesteld, zodat ze de vijandige formaties konden uitdunnen, zonder dat er infanterie of cavalerie aan te pas hoefde te komen. Doordat de artilleriesoldaten goed waren getraind, kon Napoleon zijn kanonnen snel verplaatsen, waardoor hij ofwel de verdedigingswerken kon bombarderen, of een oprukkende vijand onder vuur kon zetten. In het algemeen bestond de Franse artillerie uit 4, 8, en 12-ponders kanonnen".
 
Jacobus behoorde dus tot die goedgetrainde en ervaren artilleristen en óók tot de zéér weinige overlevende Nederlandse beroepsmilitairen. Begin winter 1813 keerde hij terug in Amsterdam en ging weer bij z’n ouders thuis in de St. Nicolaasstraat wonen. Hij meldde zich vervolgens bij de Nationale Militie, alwaar hij op 28 December 1813 werd aangesteld als “Bombardier” (bommenwerper). Blijkbaar was het feit van eerder deserteur te zijn geweest, geen probleem.

Op 9 januari 1814 richtte de centrale overheid de zogenaamde Staande Armee in. Dit leger bestond uit vrijwillig dienende beroepsmilitairen, zoals ‘onze' Jacobus en de 'Nationale Militie', die samengesteld was uit dienstplichtigen die door middel van loting werden aangewezen. Koning Willem I had besloten de gehate uitvinding van de Fransen, de dienstplicht, over te nemen. Hij moest wel, want er meldden zich te weinig vrijwilligers om de ‘Staande Armee' te vullen. Een ingelote militair kon zich tegen betaling laten vervangen door iemand anders, een zogenaamde remplaçant. Het remplaçantenstelsel zorgde ervoor dat de militie gevuld werd door de onderste lagen van de bevolking. Meer vermogende mannen konden immers betalen voor hun vervanging en zo de dienst ontlopen. Het totale leger was 27.000 man sterk.

De landmacht bestond uit legerkorpsen, die op hun beurt uit divisies bestonden, die op hun beurt weer in brigades verdeeld waren. Deze bestonden op hun beurt weer uit bataljons, met meerdere compagnieën.
Het leger kende tussen 1813 en 1815 de volgende rangen: Generaal, Luitenant-generaal, Generaal-majoor, Colonel. Luitenant-colonel, Majoor, Kapitein, 1e Luitenant, 2e Luitenant, Adjudant, Sergeant-majoor, Sergeant & Fourier, Korporaal, Soldaat.

Drie weken later maakte Jacobus al promotie in de Staande Armee: “Per 1 Februarij 1814 aangesteld als Bombardier Majoor voor den tijd van zes jaren aangenomen”, aldus het Militieregister.  De rang van Bombardier Majoor was bij de artillerie hetzelfde als een Sergeant-Majoor. Het Register vermeldt ook dat hij toen al “7 Jaren gediend bij 't 2e Batt. 1e comp. artillerie als Canonnier en Corporaal”. Voorwaar al een hele carrière voor een man van 31, die onderop begonnen was en blijkbaar het vechten nog lang niet moe!

Op 16 juni 1815, vocht Jacobus mee in de slag bij Quatre Bras.
Napoleon was ontsnapt van zijn ballingsoord Elba en keerde zegevierend in Parijs terug. In juni 1815 trok hij met een 130.000 man sterk leger de Frans - Nederlandse grens over in de richting van Brussel. Een Engels / Pruisisch / Nederlands leger onder bevel van de hertog van Wellington trok zich daarop samen om de hernieuwde Franse agressie het hoofd te bieden. De Franse eenheden stuitten veertig kilometer ten zuiden van Brussel op de Nederlandse troepen die onder bevel van generaal de Perponcher naar het strategisch gelegen kruispunt van wegen bij Quatre Bras was opgerukt. Dit ondanks het bevel van Wellington om terug te trekken. Tijdens een fel gevecht slaagden de Nederlandse troepen erin de Franse opmars tegen te houden. Zij achtervolgden de verslagen keizer zelfs tot voor de poorten van Parijs. Een groot succes voor de militairen van het nog jonge en onervaren Nederlandse leger.

[schilderij: slag bij Waterloo - William Sadler, 1815]

 

Op 18 juni 1815 vond de, voor de toekomst van Europa, beslissende slag plaats bij Waterloo. Tussen Napoleon [72.000 man] en de geallieerden [68.000 man], de slag duurde van half twaalf in de ochtend tot half acht 's avonds.

Onder het opperbevel van de Prins van Oranje, werden drie divisies infanterie ingezet, elk van twee brigades, alsmede twee brigades cavalerie en 36 vuurmonden van de artillerie.

‘Onze' Jacobus weerde zich hierbij uitstekend en dat resulteerde in een promotie!!! In totaal telde de Nederlandse bijdrage 18.500 man, waarvan er bijna 3.000 sneuvelden, gewond of vermist raakten. De Franse troepen werden verslagen en sloegen op de vlucht. Drie dagen later trad Napoleon af, hij werd naar St. Helena verbannen.

Het Zilveren Herdenkingskruis 1813-1815, is een onderscheiding die door Koning Willem III der Nederlanden werd ingesteld bij Koninklijk Besluit van 10 mei 1865, "als beloning voor hen, die in de jaren 1813-1815 in Nederlandse dienst aan de krijgsverrichtingen ter herstelling van de Nederlandse zelfstandigheid hebben deelgenomen".
Het kruis werd pas jaren later op 27 juni 1865 ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de Militaire Willems Orde uitgereikt aan enkele van de nog in leven zijnde veteranen van de bevrijdingsoorlogen. Helaas heeft Jacobus, dan al overleden, noch zijn kroost het kruis ooit mogen ontvangen.

[prent: een Conducteur d'Artillerie rond 1830]

“Den ondergetekende Luitenant Kolonel Kommand het baittiljon artillerie Nationale Militie No. 5 geassisteerd van den Sergeant Majoor J. Hagen op voordragt van den Kapteijn diens Kompagnie Faller om te mogen trouwen met Juffrouw Juliana Hendrika Brouwer woonagtig te Amsterdam. De L. Kolonel Kommand voornoemd bataillon G. Vrüchler, Utrecht den 4 Meij 1816”.

Op 4 Meij 1816 behoorde Jacobus dus tot het ‘baittiljon artillerie' No.5 in de rang van Sergeant Majoor. Het Bataljon artillerie No.5 was in 1815 opgericht in de zuidelijke Nederlanden en werd in 1830 opgeheven: de (Noord-Nederlandse) manschappen zijn toen overgegaan naar het Bataljon Vrijwillige Artilleristen [opgericht in 1830, opgeheven 1839], ondanks het bovengenoemde feit hebben we onze Jacobus Haagen (of Hagen) niet gevonden in de jaargang.

Officieel woonde het jonge stel in de St. Nicolaasstraat 11 (z'n ouderlijk huis) in Amsterdam, echter al snel trok Juriane met haar echtgenoot mee als hij weer eens ‘op mars' moest. En dat was vaak in de Zuidelijke helft ['t latere België] van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Daar werden dan ook hun oudste drie kinderen geboren.
Op 18 maart 1817 te Mons, Province de Hainaut [Henegouwen in 't huidige België], is Jaques Jean Haagen Sergeant Major d'Artillerie in garnizoen te Mons, aldus de Franstalige geboorteaangifte van hun eerste zoon Jean Philippe.
Op 21 juni 1820 te Namur (Namen) is Jaques Jean Haagen Sergeant Major d'Artillerie in garnizoen te Namur, aldus de Franstalige geboorteaangifte van hun oudste dochter Guillelmine Henriette.
Op 7 september 1822 te Ypre, is Jaques Jean Haagen Sergeant Major d'Artillerie in garnizoen te Ieperen, aldus de Franstalige geboorteaangifte van hun tweede zoon Jean Guillaume. Beide getuigen zijn collega's en worden genoemd als "Sergeant au Bataillon d'Artillerie de Milice Nationale No.2". Waarschijnlijk diende ook Jacobus toen in het tweede Bataljon, gelegerd te Ieperen.

Bataljon artillerie No.2, was in 1815 opgericht in de zuidelijke Nederlanden en werd in 1830 opgeheven: de (Noord-Nederlandse) manschappen zijn toen overgegaan naar het bataljon vrijwillige artilleristen.

[prent: WitteVrouwenstraat 2]

Bij de geboorte van hun jongste twee kinderen, in 1825 en 1827 wonen zij in Utrecht in het Rietsteegje 58 en de Witte Vrouwenstraat 2. Beide adressen op loopafstand van de Willemskazerne en het voormalige paleis van Koning Lodewijk Napoleon. De laatste bouwde in 1807 een omstreden paleis in de stad Utrecht op de hoek van de Drift en de Wittevrouwenstraat, waar de nieuwe dienstgebouwen kwamen. Ook op deze geboorte akten wordt Jacobus opgevoerd met het beroep Conducteur d'Artillerie. 

De conducteur is de bevelvoerend officier bij een bereden stuk geschut. Een kanon op een affuit, getrokken door paarden en een munitiewagen. De manschappen zaten op het stuk en de bevelvoerder, ‘onze' Jacobus reed er te paard naast, cq vooruit.

De Sergeant Majoor Conducteur d'Artillerie, was als onderofficier belast met de bewaring en verantwoording, zowel van gelden als goederen. "De functie was die van Magazijnmeester. Hun is toevertrouwd de bewaring van alle oorlogsbehoeften, die in de arsenalen of magazijnen der artillerie worden opgelegd. Tot hunne ondersteuning hebben zij een conducteur of vasten magazijnsknecht. Het aantal magazijnmeesters bedraagt: 7 der 1ste (majoor of kapitein), 13 der 2de (kapitein of 1ste luitenant) en 13 der 3de klasse (1ste of 2de luitenant of geen officier).
De sergeant-majoor is degene die de administratie voert, de soldij uitbetaalt, de dienst commandeert en eigenlijk als de adjudant van den kapitein beschouwd kan worden".

Tussen 2 en 12 augustus 1831 vocht Jacobus Haagen nog mee in de Tiendaagse Veldtocht. De mislukte poging van koning Willem I der Nederlanden om met wapengeweld de Belgische Opstand van 1830, zijn eerdere gezag over de Zuidelijke Nederlanden te herstellen. Het huidige België, behoorde toen tot het eerder genoemde Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. De opstand staat ook wel bekend als 'de Belgische beroerte'!

Een tweede voorvader uit een andere familietak - en een jongere generatie - nam eveneens deel aan deze veldtocht, maar dan als 'Blauwe Huzaar'.
Jan Alberts nam als 21 jarige jongeman op 16 november 1824 vrijwillig dienst, als huzaar, in het 6e Regiment Huzaren van Boreel, in de volksmond de ‘Blauwe Huzaren' genoemd o.a. door het blauwe veldtenue. Hij tekende voor 6 jaar´zonder handgeld´.

Na 5 jaar werd Jan op 21 augustus 1829 bevorderd tot korporaal en verlengde ook zijn dienstverband. Vervolgens vocht ook hij mee in de Tiendaagse Veldtocht en de Brusselse Vlaanderenstraat, tijdens onderstaande schermutselingen. 't Liep niet goed af voor Jan! 

Jan zou hierbij gif in zijn ogen hebben gekregen en als gevolg daarvan blind zijn geworden! 
 

In de vroege ochtend van 2 augustus 1831 trokken de Hollandse troepen, waaronder de Huzaren van Boreel de Noord-Brabantse grens bij Poppel over. Verschillende wegen waren door de Zuiderburen onbegaanbaar gemaakt door omgekapte bomen. In Poppel plunderden de Nederlanders al voor circa 4.500 gulden aan brood, wapens en geld.


[De Prins van Oranje voert de troepen aan in de Slag bij Ravels, William Sadler]

Opperbevelhebber was de Prins van Oranje, de latere koning Willem II. Op 3 augustus, voerde hij het Nederlandse leger aan in de Slag bij Ravels. Die 3e augustus maakten 11.000 man zich op de Ravelse heide klaar voor een aanval op Turnhout onder leiding van generaal Saksen-Weimar. De divisie van Van Geen deed voorkomen alsof het zou oprukken naar Antwerpen, maar zou via het westen de stad aanvallen. Men vocht hier met name rondom de pastorie. Tot in Turnhout was het kanongebulder te horen en bewoners begonnen naar Antwerpen te vluchten. Al snel werd het gehele dorp ingenomen. Twee stukken Belgisch geschut werden spoedig door de artillerie van de Nederlanders het zwijgen opgelegd. Het Belgische leger trok zich allereerst terug in de omliggende bossen, maar de strijd hervatte zich daar. Daarop trok men terug tot een moeras bij Schuurhoven, waar de Belgen grote vuren ontstaken. Na een gevecht, waarbij o.a. één paard viel, één soldaat een been verloor en een ander een vinger en tevens de leeuw op een vaandel werd geraakt, vluchtten de Belgen hals over kop Turnhout uit. 

De Nederlanders maakten er maar hun rustplaats, terwijl de Belgen nog verder terrein verloren door naar Turnhout te vertrekken. Ondanks dat bij de Belgen slechts vier tot vijf soldaten gesneuveld waren en twaalf gewonden en Ravels strategisch niet zeer belangrijk was, werd het door de Nederlanders als zeer belangrijk ervaren.

Op 4 augustus splitsten de troepen zich in Vosselaar; een gedeelte bleef achter, terwijl het andere gedeelte richting Antwerpen trok en de stad kort na de middag innam. Bij de Vlaamse Poort werden de huzaren aanvankelijk door enkele bewapende burgers met bier verwelkomt. Buiten de stad Antwerpen wachtten de Nederlandse soldaten van generaal Van Geen samen met de twee prinsen van Oranje op het bericht over de uitslag van de strijd. Nadat de stad was ingenomen, trokken zij deze eveneens binnen. De burgemeester was de enige van het bestuur die werd aangetroffen. De Vrijheidsboom die op het marktplein stond, voerde de Belgische vlag in top. Deze werd neergehaald en al spoedig wapperde de Nederlandse driekleur in de stad. De Prins van Oranje beval echter de vlag binnen te halen, omdat er slechts sprake was om het geschonden recht te handhaven en dat het niet de bedoeling was Antwerpen te bezetten.

[de Vlaanderenstraat in Brussel, 1830 met ergens wellicht "onze" Jan]

De soldaten echter, hongerig en dorstig, plunderden vele verlaten huizen. Aan de Varkensmarkt liep het echter fout bij het evacueren van enkele barricades, een officier begon een heftige discussie en in plaats van terug te trekken leidde dit tot geweerschoten van enkele burgers. Of het ‘ onze' Jan was die deze fout beging blijft de vraag. De troepen schoten terug en direct daarop daalden er vanuit de huizen aan de Vlaanderenstraat een regen van keien, warme as, potten en flessen op de zich terugtrekkende militairen neer.

Op 4 augustus vertrok de divisie van Saksen-Weimar richting Geel en Diest. Op verschillende plaatsen vond men kruit en wapens. De eerste divisie verliet Turnhout een dag later. De derde divisie onder luitenant-generaal Meijer marcheerde naar Limburg. Op 8 augustus versloegen de Nederlanders het Maasleger bij Hasselt en op 11 augustus werd ook de voorhoede van het Scheldeleger bij Boutersem verslagen. Toen de Belgen op 12 augustus ook de Slag bij Leuven dreigde te verliezen, leek het jonge koninkrijk verloren.

[De slag bij Leuven, L. van den Bom]

Zonder toestemming van de beide Kamers zou het Franse leger niet te hulp mogen komen; artikel 121 van de Grondwet liet de aanwezigheid van vreemde troepen slechts toe krachtens de wet. Toch besloot de regering al op 8 augustus de grens voor de Fransen open te stellen. Een dag later zetten maarschalk Gérard en zijn leger zich in beweging. De Fransen konden dit zonder problemen doen, omdat Pruisen zonder Russische dekking geen steun aan de Nederlanders wilde verlenen. De Russische tsaar kon geen hulp verlenen, vanwege de Poolse opstand.


De Prins van Oranje wilde echter voorkomen dat er gevechten zouden plaatsvinden met de Fransen en na interventie van de Engelse minister werd op 12 augustus al een wapenstilstand gesloten. De laatste Nederlandse regeringstroepen trokken zich op 20 augustus terug uit België (op de citadel van Antwerpen na).
Voor een groot deel van de Noord-Nederlandse politieke opinie was dit een bevredigende oplossing. Koning Willem moest echter constateren dat zijn droom van een "perfect amalgaam" tussen Noord- en Zuid-Nederland de bodem was ingeslagen. Vanwege het Nederlandse militaire machtsvertoon en de gebleken zwakte van de Belgische staat, besloten de grote mogendheden de boedelscheidingvoorwaarden enigszins ten gunste van Nederland te wijzigen.
Een Pruisisch en een Nederlands garnizoen bleven de vestingen van resp. Luxemburg en Maastricht bezetten, terwijl een Nederlands garnizoen tot 1832 de citadel van Antwerpen bezet zou houden.

Onze Jan kreeg vocht mee in de Tiendaagse Veldtocht en in de Brusselse Vlaanderenstraat. Wellicht kreeg hij hierbij het gif in z'n ogen... en werd evenals 'onze' Jacobus achteraf onderscheiden met het Metalen Kruis 1830-1831, ook wel bekend als het Hasselt Kruis.

Overigens werd dit ereteken met oorkonde uitgereikt aan allen, die aan de krijgsverrichtingen in de jaren 1830 en 1831 hebben deelgenomen.

Het brons voor het kruis werd gehaald uit een tweetal veroverde kanonnen die buit waren genomen tijdens de Slag om Hasselt, een Nederlandse overwinning op 8 augustus 1831. Een goedkoop souveniertje dus...

 

In 1832 belegerden Franse en muitende Belgen de Citadel van Antwerpen. Na een felle strijd tussen 28 november en 24 december 1832 moesten de verdedigers onder generaal Chassé zich overgeven. Zij geraakten in Franse krijgsgevangenschap.

 

[schilderij: slag om de Citaldel Antwerpen - William Sadler, 1833] 

 

In december 1832 ontvingen de verdedigers een medaille van de Amsterdamse Commissie van Erkentenis [een particulier ingestelde commissie] als huldebetoon aan de verdedigers van de Citadel van Antwerpen. Er werden medailles in brons, zilver en goud geslagen. De 4425 bronzen medailles waren voor de infanteristen en artilleristen in de citadel bestemd.

Ook ‘onze' Jacobus mocht er vol trots een ontvangen. Zijn meerdere in deze missie, Majoor der artillerie J.H. Voet ontving een zilveren versie. Hij werd door zijn mannen 'de bomvrije majoor' genoemd.

Koning Willem I der Nederlanden kon toen niet achterblijven en stelde achteraf, bij Koninklijk Besluit van 31 mei 1833, ‘de Antwerpsche Medaille 1832' in. Deze werd toegekend, zo stelde het besluit, als "beloning aan hen, die tijdens het beleg der Citadel van Antwerpen in de citadel en onderhorige forten [Vlaamsche Hoofd, Burcht, Zwijndrecht en Austruweel], hebben gediend".

Waaronder dus Jacobus. Zo had hij toch al drie onderscheidingen, die vast en zeker vol trots gedragen werden. Helaas missen we dan enkele jaren van zijn leven. Raakte hij wellicht gewond, had hij de volksziekte TBC opgelopen, we zullen 't niet weten. Werd hij eervol ontslagen uit de dienst, dan zou hij als officier normalerwijze een behoorlijk pensioen hebben meegekregen. Echter wat blijkt?

In de periode 1832 - 1839 werden als gevolg van de financieel onzekere situatie vanwege de oorlog met België vrijwel geen voortdurende pensioenen toegekend! Pas in 1840 is dat op grote schaal met terugwerkende kracht gebeurd, Helaas, veel te laat voor Jacobus en zijn gezin...
De gegevens van militairen die bijvoorbeeld in 1833 werden gepensioneerd en in de tussen liggende periode zijn overleden, zijn ook niet in de pensioenregisters terug te vinden. Deze periode is de geschiedenis ingegaan als 'de Belgische Beroerte'...

Het gezin Haagen vertrok naar Gildehaus in het graafschap Bentheim, waar zijn vader kort daarvoor was gestorven, om de erfenis te regelen en trok in bij familie, waarschijnlijk bij zijn zuster Gesina. Daar lieten zij zich als Lidmaten inschrijven bij de Reformierte Kirche. Vervolgens keerden zij op 14 april 1833 terug naar Amsterdam, waar het gezin in de Noorderstraat gingen wonen. Dit weten we dankzij hun inschrijving als Lidmaten der Nederduitsch Hervormde kerk. Jacobus heeft hier nog gewerkt als kleermaker, een beroep dat hij enigszins geleerd had van zijn vader.
Hoewel het financieel steeds slechter ging met het gezin, hebben zij nooit om hulp gevraagd bij de Diakonie en gingen de kinderen zelfs naar school. Omstreeks 1836 woonden ze in de Koekoekstraat in zware armoe. Zéér waarschijnlijk was de oorzaak van hun ellende, nog steeds het gemiste pensioen...
In de zomer van 1836 werkte de 19 jarige oudste zoon Jean Philippe bij een stalhouder, de 16 jarige Wilhelmina als dienstbaar en de 13 jaar oude Willem als kleermakersloopjongen. Het was alles bij elkaar niet genoeg!

[Gemeentelijk Werkhuis]

Jacobus liet zich ten einde raad op dinsdag 30 augustus vrijwillig opnemen in het Gemeentelijk Werkhuis aan de Roeterstraat 2 te Amsterdam. Zijn vrouw Juriane meldde zich er 3 dagen later op zaterdag 3 september met hun twee jongste kinderen, terwijl hun middelste zoon, toen 13 jaar oud, pas op woensdag 5 oktober werd ingeschreven.

Gezien de latere Weeskamerstukken lijkt het erop dat Juriane wellicht die drie dagen gebruikt heeft om hun laatste bezittingen zoals huisraad e.d. te verkopen en de opbrengst daarvan onder te brengen bij haar oudste kinderen. De na haar dood opgemaakte inboedellijst vermeld: "geen goed, geen goud en zoover ons bekend is er geen schuld en niets in de lommerd of in de weeskamer, ook geen erfenis te wachten".

In 1836 was oudste zoon Johannes Philippus opgeroepen voor de Nationale Militie binnen de gemeente Amsterdam, trekkingsnummer 371734, voor de lichting van 1837. Volgens het Militieregister werkte hij toen als kantoorloper en werd ingeschreven als Johannes Philippus Hagen - beroep vader is kleermaker - wonende Korte Amstelstraat 7. Hij werd één jaar vrijgesteld, vanwege te klein! Verrassend want zijn signalement geeft een lengte van 1.63.8 meter, voorts een langwerpig aangezicht, smal voorhoofd, lichtbruine ogen, gewone neus en mond, ronde kin, blond haar en wenkbrauwen. Een jaar later werd hij blijkbaar wel groot genoeg bevonden en werd ingelijfd bij 7e Regiment Infanterie. Het zou raar lopen met hem... 

Op 27 april 1844 werd Johannes Philippus in Breda Lidmaat der Hervormde gemeente en werd ingeschreven als Johannes Philippus Hage, dan komende van Maastricht. Op 25 september 1845 kreeg hij als "Hoornblazer Johannes Ph. Hagen" permissie om te trouwen van de Kolonel Kommandant Verhorst der 7e Regiment Infanterie in het 4e bataljon. Bij zijn huwelijk op 29 december 1845 in Breda, werd vermeld "laatselijk gedurende meer dan zes maanden garnizoen gehouden hebbende te Vlissingen", waarna er niets meer van hem werd vernomen...

Terug naar Jacobus en de rest van het gezin. Oudste dochter Guillemine Henriëtte werkte als dienstbaar, later als naaister en trok in bij haar werkgever in de 2e Bloemdwarsstraat.

Het gezin werd letterlijk uiteen gereten. In het Werkhuis sliepen mannen en vrouwen apart op een slaapzaal onder paardenharen dekens en op strozakken. Ondanks dat ze getrouwd waren en nog een gezin vormden, mochten ze elkaar officieel niet of nauwelijks meer ontmoeten. Zo dichtbij en toch zo ver af... De 13 jarige Jean Guillaume, op z'n Hollands Willem genoemd, kwam op de mannenafdeling bij vader terecht. De jongste twee, de 11 jarige Henderika Catharina en de 9 jarige Jacobus Johannes op de vrouwenafdeling, bij moeder.

Ze zaten er ook bepaald niet comfortabel, want behalve werklozen die aan de bedelstaf dreigden te geraken, vond je er ook opgepakte bedelaars, blinden, kreupelen en verminkten. Alle gezinsleden kregen grove ‘gestigtskleding', zonder ondergoed en moesten hard werken voor hun droge brood, o.a. weven, spinnen, breien, naaien en touwpluizen.

Jacobus sr. en zijn vrouw Juriane verbleven er beiden maar kort, of dit aan de zware arbeid lag of dat zij al verzwakt of ziek waren, zullen we wellicht nooit weten. Feit is wel dat ze er beiden al vrij snel, kort na elkaar, stierven. Jacobus al na 7,5 maand op "den 7e April 1837 ten vier ure desmiddags, oud 53 jaren" en Juriane krap 3 weken later op "den 27e April, ten acht ure des voormiddags in de leeftijd van 45 jaren". De aangifte van hun overlijden werd verricht door Carel Poentier, provoost van het Gemeentelijk Werkhuis en Julius Meenk, suppoost in hetzelfde Werkhuis.

Het was op zaterdag 25 maart 1837 toen de drie jongste kinderen van ex-beroepsmilitair Jacobus Haagen en zijn echtgenote Juriane opgenomen werden in het Luthers Diaconieweeshuis aan de Nieuwe Keizersgracht. Vader en moeder waren toen nog net in leven, maar ernstig ziek en overleden dan ook enkele weken later. Hoe het hen daar verging, LEES MEER...

Jan Alberts 'de blinde Huzaar' zou in garnizoensstad Zutphen trouwen met toestemming van Boreel met de 40 jarige weduwe Wilhelmina. In de trouwakte [1835] staat vermeld dat Jan 'vanwege gemis van het gezicht buiten staat is zijn naam te schrijven'. Zijn vader en naamgenoot zette een mooie handtekening en had ook onder de omstandigheid van het huwelijk van zijn zoon een stevige hand.

Na 15 jaar trouwe dienst werd Jan in 1839 eervol uit de dienst ontslagen en kreeg een jaargeld van 150 gulden mee. Hij was wat dit betreft dus duidelijk gelukkiger dan Jacobus! 

Zijn vrouw Wilhelmina stierf na enkele jaren en in 1846 woonde Jan in Ede, z'n ouders woonden in het nabij gelegen Bennekom, alwaar hij als gepensioneerd militair en weduwnaar op z'n 43e trouwde met de twaalf jaar jongere Jannigje. Na de geboorte van hun enige dochtertje dat slechts 1 dag oud werd, verkasten ze naar Leersum op de Utrechtse heuvelrug, waar in rap tempo nog zes zoons geboren werden.

In Leersum woonde het gezin in een arbeiders boerderijtje, net buiten Leersum richting Amerongen aan de Rijksstraatweg 22 met een moestuin en één varken in het kot. 
Zijn Hasselt kruis hing naast een afbeelding van hem als 'Jan de Huzaar', een geschilderd of getekend portret van hem te paard, aan de muur.

Jan stierf 78 jaar oud en werd begraven in het door of voor hem aangekochte familiegraf op de oude begraafplaats naast de Hervormde kerk in het centrum van Leersum.

Na zijn dood in 1881, hebben deze herinneringen aan zijn ‘roemrijk' verleden, nog meerdere generaties lang in het Leersumse huisje gehangen tot een achterkleindochter het huis uiteindelijk in 1989 moest leegruimen en de hele boel weggooide, omdat ze het allemaal oude troep vond...

 

Bijna 130 jaar later, in 2010, bleek de tekening en zelfs een vage foto toch nog bewaard te zijn gebleven en dankzij het wereldwijde web kwamen we alsnog in bezit van Jan's portret als Huzaar.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Terug naar BLOGS