Zeeslag in 1781 bij Kaap St. Marie en bootsman Pieter Kaaijmoolen

We schrijven zaterdag 2 maart 1754 als Pieter Kaaijmoolen en de Middelburgse Pieternella Bartina Vedu(n) in Vlissingen in ondertrouw gaan. Hij is hoogstwaarschijnlijk dan al in dienst van de Verenigde Oostindische Compagnie [VOC]. Deze beschikte over totaal zes werven in de plaatsen Amsterdam, Hoorn, Enkhuizen, Delft, Rotterdam en Middelburg.

 

 

Het jonge stel vestigt zich dan ook in Middelburg, alwaar hun eerste kind ter wereld komt. Zowel in Vlissingen en Middelburg wonen dan broers en zusters van Pieter sr. en werken voor de VOC. Zijn broers Cornelis en Jacobus zijn [jong]matroos, Chrisitaan hooploper en zus Judith is gehuwd met een VOC bediende.

Pieter en Pieternella krijgen voor zover bekend een tiental kinderen en aangezien de eenheid in spelling nog onbekend was, met diverse variaties achternamen [Kaijmolen, Kaaijmoolen, Kaagmoolen, Kraijmoolen, Kaijmoolen en Caaimoolen]. Tussen 1755 en 1762 volgen drie dochters geboren in onbekende plaats, mogelijk in Middelburg of Vlissingen [de registers zijn verbrand, dus niet meer na te pluizen] alwaar Pieter volgens de Kohieren van de huisschatting en lantaarngeld [voorloper Gemeentelijke belasting] woonde op het adres Oud Timmerwerf 12.

Dan verhuist het gezin rond 1762 naar Amsterdam en daar laten zij nog zes kinderen Nederlands Hervormd dopen in de Nieuwe kerk en Noorderkerk. Het gezin zal beslist vlakbij de haven en de VOC rederij gewoond hebben. Wellicht woonden zij toen al in het Carthuizerdok. Een zwaar leven wacht Pieternella in Amsterdam; drie dochtertjes sterven er als baby en man Pieter zit meer op zee, als thuis.

 

Op één van zijn reizen raakt hij blijkbaar zwaar gewond en via het Vlaamse Aalst wordt hij op maandag 2 september 1776 voor bijna 4 maanden als patiënt opgenomen in het Gasthuis te Middelburg.
In 1778 trouwt oudste zoon Pieter, als 23-jarige molenaar en Poorter van Amsterdam. Overigens is z'n jongste zusje dan net één jaar oud!

Bootsman op ‘t fregat ‘de Castor'

Eind 1779 monstert Pieter sr. aan bij de marine als bootsman, of matroos op 's Lands Fregat van Oorlog de Castor. Een schip dat met 36 stukken [kanonnen] de koopvaardijschepen van de VOC komende van Indië, moest bewaken tegen kapers. De bootsman was belast met het toezicht op het onderhoud van het schip en de behandeling en het onderhoud van ankers, trossen, kabels, sloepen, lopend want, staand want enzovoort. Hij krijgt bij aanmonstering twee maanden gage vooruit betaald, zo'n 44 gulden en hij zal beslist een Schuldbrief ten gunste van Pieternella hebben getekend. Hiermee konden zeevarenden maximaal drie maandlonen per jaar bestemmen voor verwanten in de eerste graad. Volgens De Maandelykse Nederlandische Mercurius, waarin een kort verslag van het Zeegevecht bij Kaap St. Marie en de overlevenden, was Pieter geen bootsman, maar gewoon matroos.

Nederland op ‘t wereldtoneel

Het grootste deel van de 18e eeuw was het de Republiek der Verenigde Nederlanden gelukt om buiten grootschalige conflicten te blijven. Maar toen Nederlandse kooplieden tijdens de Amerikaanse vrijheidstrijd handel bleven drijven met Frankrijk en de opstandige koloniën, daarin gesteund door het beginsel "vrij schip, vrij goed" daterend uit 1713 - Vrede van Utrecht, verklaarde Engeland de Republiek de oorlog.
De Britten accepteerden niet dat de Hollanders contrabande verscheepten, hetgeen vanaf 1778 resulteerde in de inbeslagname van diverse Hollandse schepen. Kort nadat in Britse ogen de Republiek het Engels-Hollandse bondgenootschap had verbroken door in december 1780 toe te treden tot het Verbond van de Gewapende Neutraliteit ontving stadhouder Willem V de Engelse oorlogsverklaring. De Vierde Engelse Oorlog (1780-1784) was een feit. Donkere wolken pakten zich in 1781 samen boven de Nederlandse oorlogsvloot. Een gebrek aan goed bewapende schepen en geoefende bemanningsleden bezorgden de bevelhebbers van de vloot der Republiek ernstige hoofdbrekens. Zowel in aantallen als in kwaliteit van de schepen en de bemanningen waren de Engelsen verreweg de meerdere van hun vroegere bondgenoot. Zo waren er in het begin van 1781 slechts drie Hollandse oorlogsschepen in de Middellandse Zee, die dan ook niet konden voorkomen dat Britse kapers regelmatig Nederlandse koopvaarders overmeesterden.

Zeegevecht bij Kaap St. Marie

Twee van de drie oorlogsbodems verlieten op 29 mei 1781 de Middellandse Zee, voor een rendez-vous met een retourvloot uit Nederlands-Indië. De fregatten ‘Den Briel' met kapitein Gerard Oorthuys en ‘de Castor', met kapitein Pieter Melville van Carnbée en ‘onze' Pieter als bootsman, hadden tot taak om de koopvaarders naar huis te begeleiden. In de Straat van Gibraltar ontmoetten de Hollandse schepen twee Engelse fregatten: de ‘Flora' en de ‘Crescent'. Aanvankelijk hielden de Britse schepen af. De Nederlandse bodems glipten daarop door de zee-engte en zochten in ruimer vaarwater hun tegenstanders op.

Zowel ‘de Castor' als de ‘Den Briel' losten een volle laag op de Britten, die daarop een grotere afstand aanhielden. De Castor besloot de sneller zeilende Engelse schepen niet langer achterna te zeilen en te proberen de Oost-Indiëvaarders op te sporen. In de daaropvolgende nacht wendden beide Hollandse fregatten de steven naar het zuiden. De volgende ochtend bleken de Engelsen de Hollandse schepen te zijn gevolgd. Dit keer namen de Britten een offensieve houding aan. Zij naderden de Nederlanders tot op korte afstand en gaven ze vervolgens de volle laag. Melville en Oorthuys probeerden het grootste vijandelijke fregat tussen twee vuren te krijgen, maar de commandant van de Flora doorzag de manoeuvres op tijd. Uiteindelijk ontstond een gevecht van schip tegen schip: de Castor bevocht de Flora en de Den Briel streed tegen de Crescent.

Het 23 jaar oude fregat Castor bleek niet opgewassen tegen het geschut van de moderne Flora. Het Nederlandse schip had geschut met een klein kaliber en kon per salvo maximaal 372 "pond ijzer" in de vorm van gloeiende massieve kogels en kettingen op de vijand afvuren. De Flora stelde daar 720 pond ijzer per salvo tegenover. Maar 't bleek niet alleen ijzer, maar ook stukken glas waarmee geschoten werd. "Welk de wonden bijna ongeneeslijk maakt, aldus de scheeps chirurgijn. Een lafhartige en wrede daad, die onder beschaafde Natien niet geduld wordt, en de verfoeilijke gewoonte der wilden, om hunne pijlen te vergiftigen, zeer nabij komt". Aldus de Brieven van Cadiz, gedateerd Madrid, 18 juni.

Het Nederlandse fregat werd al snel onbestuurbaar. De zeilen en de tuigage waren verwoest en door gaten onder de waterlijn was anderhalve meter water in het ruim gelopen. Het geschut was vrijwel uitgeschakeld en van de 230 opvarenden waren 30 man gedood en 40 zwaar gewond. Melvill van Carnbee hees een witte vlag.

Mogelijk werd een gedeelte -of het geheel- van de overlevenden van de Nederlandse bemanning overgezet op ‘den Briel' van Oorthuys. Het gevecht tussen de Den Briel en de Crescent was het spiegelbeeld van het voorgaande gevecht. De uitslag van de zeeslag kan het best worden omschreven als ‘onbeslist'. Van de verovering van de Castor zouden de Britten namelijk niet lang kunnen genieten. Op 19 juni, werd het merkwaardige flottielje, van een zwaarbeschadigd fregat Flora met twee nòg zwaarder beschadigde schepen, opgemerkt door twee Franse fregatten en overmeesterd. Tijdens dit gevecht vallen tientallen doden en gewonden. Volgens het zeerecht was de Castor nu een Franse prijs en de gevangengenomen en weer bevrijde Nederlandse bemanning kon in Frankrijk even op adem komen alvorens huiswaarts te keren. De totaal vernielde Castor werd op een Franse werf gesloopt. Aldus het Ministerie van Defensie.

In Engelse gevangenschap

Een tweede bron, de krant, vermeldt dat de opvarenden van 's Lands Fregat van Oorlog ‘de Castor' op den 26 Juny 1781 te Portmouth werden opgebracht. En dit lot wachtte ook ‘onze' bootsman of matroos Pieter. Hij bleef in Engelse handen en gevangenschap en zou z'n gezin nooit meer terugzien...

 

Zijn vrouw, thuis in Amsterdam wonende in het Carthuijserdok, sterft en wordt op 16 december 1781 op ‘t Karthuizer Kerkhof begraven.

Drie dagen later worden de jongste drie kinderen; Christiaan van 9 jaar, Johannes van 6,5 jaar en Hendrikje 4 ¼ jaar opgenomen in het Aalmoezeniersweeshuis te Amsterdam. In het boek der opgenomen kinderen staat: ‘De vader Pieter Kaaijmolen is met ´t schip de Castor voor Bootsman ten oorlog uitgevaren en is thans in Engeland gevangen. De kinderen zijn Gereformeerd, geen Lidmaat. Niets te goeden'.

Een familiedrama in optima forma!

 

 

De Nederlandse pers maakte overigens veel ophef van de heldendaden van Melvill van Carnbee en Oorthuys, die met De Ruyter en Tromp vergeleken werden. Geen woord echter over de slachtoffers van deze oorlog! Het gevecht werd ervaren als een morele overwinning. Immers, hier hadden twee hunner de moed gehad om de strijd met de Britten met open vizier aan te gaan, en bewezen dat de moed en vaardigheid van de Nederlandse marine niet onder deed voor die van de tegenstander. Gezien het verder rampzalige verloop van de oorlog was dit in ieder geval nog bemoedigend te noemen. Het is dan ook begrijpelijk dat ‘de kapiteins werden beloond met een versierde eresabel en een witte pluim op hun hoed, en hun luitenants en adelborsten extra epauletten kregen'. Daar bleef het niet bij: ook werd er een medaille geslagen met de tekst ‘VIS VI FORTITER' [vrij vertaald: Kracht dapper gebruiken] en een afbeelding van het zeegevecht. Op de rand een opschrift gewijd aan de overwinning van het fregat Briel, en ter andere zijde afgebeeld de familiewapens van Melvill en Oorthuys.

De Nederlandse marine bleef numeriek in de minderheid, en wist ondanks de overwinning in de Slag bij de Doggersbank de zeeroutes niet open te houden. De Engelsen namen bovendien enkele Nederlandse kolonies in, waaronder het gewraakte eiland Sint Eustatius. De economische schade voor Nederland was zeer groot. Het conflict leidde wel tot een nieuw groot bouwprogramma voor oorlogsschepen.
De oorlog werd beëindigd met de Vrede van Parijs in 1784, een jaar eerder was al een wapenstilstand gesloten. Engeland kreeg het recht op de vrije vaart naar Oost-Indië. Na de onvoordelige vrede was de Republiek kwetsbaar tegenover Frankrijk. Binnen tien jaar zou de Republiek daaraan ten gronde gaan en kwam 't definitieve einde aan de Hollandse VOC mentaliteit.

In 1850 trouwde in Amsterdam Pieter's achterkleindochter, werkster Maria Elisabeth Kaaijmoolen met kuiper Gerrit Hendrik Bouweriks, zich beiden niet bewust welke rol haar overgrootvader in de Nederlandse geschiedenis vervult had.


Bronnen voor dit artikel zijn: De Maandelykse Nederlandische Mercurius, Ministerie van Defensie en Wikipedia.

Terug naar BLOGS