Reizen; Noodzaak, status of plezier

Dat mensen op reis gaan is niet nieuw; dat gebeurde al rond de jaartelling. Met één groot verschil: tegenwoordig gaan we uit vrije wil op stap, terwijl men dat vroeger voornamelijk deed uit bittere noodzaak. Wie niet dringend van huis moest, bleef in zijn vertrouwde omgeving.

Reizen immers was eeuwenlang een gevaarlijke en vermoeiende bezigheid. Er waren vrijwel geen wegen, gerieflijke vervoermiddelen ontbraken, de accommodatie onderweg stelde weinig voor en niet zelden werden wegen en paden onveilig gemaakt door struikrovers.
Bovendien was reizen voor velen ook in ander opzicht een beangstigende onderneming. Het wereldbeeld van de meesten reikte niet veel verder dan de naaste omgeving; wat daarbuiten lag was bij voorbaat beangstigend niemandsland. Wie zich ver van huis waagde, wist dus nooit wat hem kon overkomen en vreesde bij voorbaat het ergste. Dus ging men alleen op reis als het per se moest: om handel te drijven, een bedevaartplaats te bezoeken of als godsdienstige of economische vluchteling.

Nederland als immigratieland 
Nederland heeft altijd aantrekkingskracht uitgeoefend op vreemdelingen. Er is geen periode geweest waarin groepen van elders niet hier zijn neerstreken. De komst van grote aantallen immigranten of vluchtelingen leidde niet zelden tot een cultuurschok. Dat gebeurde bijvoorbeeld aan het eind van de 16de eeuw, toen frivole Zuidelijke Nederlanders naar het sobere noorden kwamen, en opnieuw in de 17de eeuw. De vervolgde Joden die uit Portugal en Oost - Europa naar hier kwamen, werden wantrouwend bekeken.

Omdat de Republiek een statenbond was, gebeurde de opvang van de nieuwkomers niet door een centrale overheid, maar door de gewesten en steden die elk een eigen beleid voerden. Tot 1795 bepaalden de steden zelf of ze werden toegelaten. Van een nationale identiteit was tijdens de Republiek nog geen sprake en dat maakte het voor de vreemdelingen gemakkelijker toegelaten te worden. Amsterdam bijvoorbeeld was ruimhartig voor Joodse vluchtelingen; Middelburg en Utrecht weigerden hen, tenzij ze het geld van de kapitaalkrachtige Joden goed konden gebruiken. Amsterdam moest op zijn beurt weinig hebben van andere groepen refugiés, ook wel inwijkelingen genoemd, die elders weer wél terecht konden.

Omgekeerd was er ten opzichte van vreemdelingen ook wel sprake van spontane uitingen van sympathie. Dat overkwam eind 17de eeuw de vervolgde protestantse Hugenoten uit Frankrijk. Zij werden met alle mogelijke egards ontvangen, kregen burgerrechten van grote steden aangeboden en werden vrijgesteld van stedelijke belastingen. Dat gebeurde overigens niet alleen uit humanitaire overwegingen. De Franse vluchtelingen waren voor het merendeel ondernemende kooplui, vaardige ambachtslieden en knappe geleerden, en hun aanwezigheid zou de Republiek geen windeieren leggen. Al deze immigranten werden uiteindelijk in de samenleving opgenomen.
In 1795 werd Nederland een eenheidsstaat. Vanaf dat moment werden regionale en lokale verschillen kleiner, kreeg het land één wetgeving en werd een begin gemaakt met natievorming. Nederlander was voor korte tijd iedere ingezetene, ongeacht de herkomst van zijn voorouders. Later moest een vreemdeling genaturaliseerd worden om Nederlander te kunnen worden.

De registratie van familienamen sinds 1810 laat zien dat veel Nederlanders namen dragen die verwijzen naar hun Zuid-Nederlandse, Franse, Duitse en Joodse herkomst. In de 19e eeuw werd de opvang van immigranten een overheidstaak, maar bleef die van vluchtelingen nog lange tijd een zaak van particulieren. Pas sinds 1981 is ook de zorg voor vluchtelingen officieel een overheidstaak.

Gelukzoekers ofwel economische vluchtelingen
Gelukzoekers ofwel economische vluchtelingen zijn duidelijk terug te vinden in vrijwel alle takken van onze familie. Om met de oudst bekende vermoedelijk Duitse immigrant te beginnen: Hillebrandus van Werl, geboren omstreeks 1643 trouwde in 1669 te Oosterhout in Noord-Brabant. Zijn nazaten werden de stamouders van vele takken van Wereld, in diverse spellingvariaties.

Jan Ha(a)gen, kleermaker, geboren in 1746 te Gildehaus, Graafschap Bentheim, trouwde in 1780 te Haarlem / Amsterdam met een meisje uit Haarlem, Cathrina Smet. Zij had weer voorouders uit Leiden en daaronder godsdienstige vluchtelingen uit Frankrijk: de Hugenoten. Hun nazaten werden de stamouders van de Amsterdamse familie Haagen.

Barend Bouweriks, geboren in 1760 en komende van Emmerik trouwde in 1786 te Amsterdam met een meisje uit Zutphen. Hun nazaten werden de stamouders van de familie's Bouweriks en Bourik.

Joann Heinrich Weilers, Mr. Smid en kaghelmaker, geboren in 1812 te Bocholt, Pruissen, trouwde in 1835 te Amsterdam met een meisje uit Haarlem. Haar ouders en voorouders kwamen uit Noord-Brabant. Hun nazaten werden de stamouders van de Nederlandse en Zuid-Afrikaanse familie Weilers.

Seizoenarbeiders

Daartussendoor kwamen er nog vele seizoensarbeiders, die hier introuwden en zich voor vast vestigden. In Amsterdam bijvoorbeeld was rond de vorige eeuwwisseling, de helft van de tuinders oorspronkelijk afkomstig uit het Oldenburger Münsterland. Aanvankelijk kwamen zij sinds de 17e eeuw als seizoenarbeiders, de zogenaamde 'Hollandganger' elders ook wel ‘hannekemaaiers' genoemd. Maar halverwege de 19e eeuw stroomde de stad vol met laag opgeleide Duitsers op zoek naar vast werk, vanwege de slechte economie in eigen land. Er werd toen heel wat gevit op die vloedgolf aan ‘onbeschaafden' met hun rare gewoonten en aanpassingsproblemen [niets nieuws onder de zon dus, vergeleken met het heden...]. Het tuinbouwgebied werd toen in de Amsterdamse volksmond ook wel 'Moffenwetering' genoemd.

Reizen als statussymbool
Reizen voor de lol was er vroeger maar zelden bij. Je had behalve de ‘benenwagen', de hotsende en botsende kar met paard, de trekvaart en het zeilschip. Het begrip toerisme was onbekend. Zelfs in de eerste editie van het woordenboek Van Dale, uit 1864, komt het niet voor.

Pas in de loop van de 19de eeuw werd het geleidelijk aan mogelijk om ter vermaak op reis te gaan. Er kwamen verharde wegen; op de veiligheid van de reiziger werd beter toegezien; de overnachtingsmogelijkheden verbeterden en veel belangrijker nog er kwamen snellere en betere vervoermiddelen, zoals de trein. Het gebruik ervan bleef voorlopig echter beperkt tot een kleine groep. De meeste Nederlanders hadden eenvoudigweg niet genoeg vrije tijd en in elk geval te weinig geld. Ze kwamen niet veel verder dan het dorpsplein, het café om de hoek, de markt en de onmiddellijke omgeving van de eigen woonplaats.

Echt op reis gingen aanvankelijk alleen de welgestelden. Naar Italië of Griekenland bijvoorbeeld, om van de klassieke cultuur te genieten, ook wel de ‘Grand Tour' genoemd; of naar een exclusief kuuroord of een dure wintersportplaats in Duitsland of Zwitserland.

In hun voetspoor volgde wat later de geslaagde middenstand, die zich graag spiegelde aan de elite. Reisjes langs de Rijn, naar de Ardennen en naar badplaatsen als Scheveningen en Zandvoort werden in deze kringen zeer populair. Niet alleen ter ontspanning, maar ook omdat dergelijke uitstapjes duidelijk maakten dat men een zekere status bezat.

Hiermee ontstond ook een vernieuwing van het beroep van herbergier. Er kwamen moderne hotels en restaurants, met veel nieuwe werkgelegenheid. Een gat in de markt waarop de, tot dan toe ambachtsfamilie, Weilers met meer en minder succes insprong en sindsdien de kost verdient in het toerisme.

Tot ver in de 19de eeuw was reizen, ook in eigen land, nog tamelijk duur door de brug- en tolgelden die op allerlei plaatsen werden geheven. De tarieven op deze lijst mogen nu extreem laag lijken, in de jaren twintig hakten ze er behoorlijk in, ook al omdat verderop volgende ponten of bruggen wachtten. Met de komst van de stoomboot en stoomtrein werd de wereld snel ‘groter'. Zo reisden, eind 19e en begin 20e eeuw zowel in de familie Haagen als Weilers velen naar Berlijn, Antwerpen, Zürich en Florence. Hoofdzakelijk voor studie of handel, maar ook ter vermaak en niet onbelangrijk in die tijd, status!

Zo is het bekend van Louis Weilers, geboren in 1893 dat hij als jonge man eind 1913 uit Amsterdam vertrok en enige maanden doorbracht rond Florence, Italië. Hij stond in 1914 op het punt af te reizen naar Cairo, Egypte toen de eerste wereldoorlog een eind maakte aan zijn plannen. Achteraf gezien was dit zeker ook een ‘studiereis' want hij deed er zijn eerste ideeën op voor het later op te richten EERSTE Nederlandse snelbuffet c.q. Cafetaria!


Emigranten

In dezelfde tijd, vertrokken ook de eerste gezinnen, uit onze zeven familietakken, uit Holland. Ditmaal werden ze niet beschouwd als vluchteling, maar als emigrant. Hun doel was hetzelfde als hun voorouders een eeuw of paar eeuwen eerder, elders het geluk te zoeken en een betere toekomst voor hun kinderen te creëren. Men vertrok per stoomboot naar Indonesië, Zuid-Afrika, Canada en Australië. De emigratielanden uit die tijd!

Reizen ter vermaak

Inmiddels heeft het reizen z'n statusfunctie verloren. Na de Tweede Wereldoorlog maakte Nederland een spectaculaire economische ontwikkeling door. Vrije tijd en een redelijk inkomen werden vanaf de jaren zestig gemeengoed. Wat jarenlang het voorrecht was geweest van de elite en vervolgens van de gegoede burgerij - reizen in je vrije tijd en voor je plezier - kwam nu binnen het bereik van de massa. De gemiddelde Nederlander heeft anno 2009 een redelijk salaris, werkt vijf dagen per week en heeft 25 vakantiedagen, de ATV-dagen niet eens meegerekend. En dat we daar dankbaar gebruik van maken, is niets nieuws. Zo werden alleen al door onze kinderen, buitenlandse reizen gemaakt door heel Europa, Egypte en Turkije maar ook naar de Verenigde Staten, Brazilië, Maleisië, India en Australië!

 

 

 

 

Bronnen voor dit Blog zijn Wikipedia, diverse webpublicaties, zoals het populaire Teleac programma 'Verre Verwanten', het Stadsarchief Amsterdam, het Brabants Historisch Informatie Centrum, het Regionaal Archief Zutphen en het Gemeentearchief Zaanstad

Terug naar BLOGS